jurisprudentie brv art 1064-1068

ECLI-NL-HR-2010-BM3914

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2010:BM3914

Inhoudsindicatie:

Verbintenissenrecht. Verjaring vordering uit vaststellingsovereenkomst; opeisbaarheid; arbitrage; toepasselijkheid art. 3:316 BW ondanks vernietiging vonnis in arbitrale procedure waarin de vordering is ingesteld; geen stuiting verjaring.

RO. 3.5.2

Het onderdeel klaagt dat het hof heeft miskend dat in een geval als het onderhavige, waarin een in een arbitraal geding ingestelde vordering bij arbitraal vonnis is toegewezen, art. 3:316 lid 2 BW niet van toepassing is. Hieraan doet niet af, aldus het onderdeel, dat het arbitrale vonnis in een later stadium wordt vernietigd. Het onderdeel is tevergeefs voorgesteld.

Een redelijke uitleg van art. 3:316 lid 2 BW brengt, mede gelet op de strekking van deze bepaling, mee dat niet alleen als de ingestelde eis niet tot toewijzing leidt, maar ook als de eis aanvankelijk is toegewezen doch het desbetreffende arbitrale vonnis nadien wordt vernietigd, de verjaring van de rechtsvordering slechts is gestuit indien binnen zes maanden nadat de uitspraak - in dat laatste geval: tot vernietiging van het arbitrale vonnis - in kracht van gewijsde is gegaan, een nieuwe eis wordt ingesteld die vervolgens tot toewijzing leidt. In aanmerking genomen dat door vernietiging van het arbitrale vonnis de door [eiser] c.s. ingestelde eis uiteindelijk niet is toegewezen, is het oordeel van het hof derhalve juist.

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl; RvdW 2010/807; NJB 2010, 1411; NJ 2010/372