jurisprudentie brv art 111-124

ECLI-NL-GHAMS-2019-2225

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2019:2225

Inhoudsindicatie:

RO 2.5

(...) ook een deurwaardersexploot vatbaar voor uitleg (zie bijv. HR 14 december 2007, ECLI:NL:HR:2007:BB4765, NJ 2008/10), evenals alle andere (authentieke en onderhandse) akten die dwingend bewijs opleveren (...)

Vindplaatsen: Rechtspraak.nl; JBPr 2019/59 met annotatie van Jongbloed, A.W.


ECLI-NL-GHDHA-2018-2566

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHDHA:2018:2566

Inhoudsindicatie:

Uit de rechtspraak van de Hoge Raad – HR 2 april 1993 NJ 1993,573, HR 22 oktober 2004 NJ 2006,202 – volgt dat in verband met de aard van het exploot van de dagvaarding en de belangen van de wederpartij strenge eisen worden gesteld aan de duidelijkheid van de formulering van het exploot en meer in het bijzonder aan de omschrijving van de identiteit en de hoedanigheid van de eiser of appellant. Voor de gedaagde partij is het van belang dat hij weet tegen wie hij zich dient te verweren en welke verweermiddelen hij die partij kan tegenwerpen.

Vindplaatsen: Rechtspraak.nl


ECLI-NL-GHDHA-2016-3521

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHDHA:2016:3521

Inhoudsindicatie

Geen geldig herstelexploot, nu niet blijkt dat daarmee is beoogd enig gebrek in de dagvaarding te herstellen. Eiser is niet-ontvankelijk in zijn vordering tot herroeping.

RO 6.

Het staat een partij die bij exploot een andere partij heeft gedagvaard tegen een bij dat exploot aangezegde rechtsdag in beginsel niet vrij om vóór die datum de roldatum te wijzigen (HR 15 december 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA9112, NJ 2002/33). Een vóór de aangezegde rechtsdag uitgebracht exploot dat niet strekt tot herstel van een processueel gebrek maar waarbij wel een andere roldatum wordt aangezegd, heeft niet tot gevolg dat de dagvaarding met betrekking tot die roldatum wordt gewijzigd (HR 8 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC3835, NJ 2008/94). In zijn arrest van 15 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:668, NJ 2016/223, heeft de Hoge Raad aanvaard dat een herstelexploot niet slechts kan worden benut voor herstel van gebreken die de geldigheid van het exploot aantasten, zoals het ontbreken van de naam van degene op wiens verzoek de betekening geschiedt, maar dat ook een gebrek dat bestaat in onjuiste of onvolledige vermelding van diens naam, vatbaar is voor herstel bij exploot, uitgebracht voor de roldatum. Uit het arrest blijkt niet of ook andere gebreken in de dagvaarding voor de toepassing van artikel 120 lid 2 Rv gelijk te stellen zijn met gebreken die met nietigheid zijn bedreigd.

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

ECLI-NL-HR-2016-1311

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2016:1311

Inhoudsindicatie

Procesrecht. Art. 118 Rv. Cassatiedagvaarding uitgebracht tegen partij op wie hangende het hoger beroep de schuldsaneringsregeling van toepassing is verklaard. Mogelijkheid om alsnog de bewindvoerder in het geding op te roepen? Geen schorsing. Betekening op de voet van art. 63 Rv kan ook toegepast worden bij dagvaarden van curatoren en bewindvoerders (art. 52 Rv).

RO. 3.3.1

Vooropgesteld wordt dat, nu in de loop van het geding in hoger beroep op [verweerder] de schuldsaneringsregeling van toepassing was verklaard, het geding in cassatie – voor zover de rechtsvorderingen voldoening van een verbintenis uit de boedel tot doel hebben – dient te worden voortgezet tegen de bewindvoerder en de dagvaarding dus aan de bewindvoerder uitgebracht had moeten worden (art. 26 Fw in verbinding met art. 313 lid 1 Fw; vgl. HR 16 januari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH0070, NJ 2009/55).

RO. 3.3.2

Waar vaststaat dat [eiseres] op de hoogte was van de toepassing van de schuldsaneringsregeling op [verweerder] , moet worden aangenomen dat het uitbrengen van de dagvaarding aan (enkel) [verweerder] op een vergissing berust en dat [verweerder] dat moet hebben begrepen. Dat is evenwel – anders dan in de zaak die heeft geleid tot HR 6 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ3043, NJ 2010/580 – onvoldoende om het verzoek van [eiseres] te honoreren dat ertoe strekt in de cassatiedagvaarding voor de verweerder te lezen: [betrokkene] , in haar hoedanigheid van bewindvoerder van [verweerder] , ook niet als [verweerder] geen rechtens te respecteren belang heeft zich daartegen te verzetten. Daarmee is immers niet gewaarborgd dat de bewindvoerder van het beroep op de hoogte is en daadwerkelijk in het cassatiegeding is betrokken.

Dat de dagvaarding op de voet van art. 63 Rv is uitgebracht aan het kantoor van de advocaat bij wie [verweerder] laatstelijk (in hoger beroep) terzake woonplaats had gekozen, dat voor die advocaat evident moet zijn geweest dat sprake was van een vergissing en dat die advocaat na de van toepassing verklaring van de schuldsaneringsregeling in de slotfase van het hoger beroep als zodanig is blijven fungeren en, naar mag worden aangenomen, dus contact met de bewindvoerder zal hebben onderhouden, doet weliswaar vermoeden dat de bewindvoerder bekend is met het cassatieberoep, doch [verweerder] heeft zich over de desbetreffende stellingen van [eiseres] niet meer kunnen uitlaten, zodat van de juistheid daarvan niet kan worden uitgegaan.

RO. 3.3.3

De omstandigheid dat in cassatie bij vergissing de bewindvoerder niet mede is gedagvaard, behoeft in dit geval in zoverre echter niet tot niet-ontvankelijkheid te leiden. Het gaat immers, nadat in de loop van het geding in hoger beroep de schuldsaneringsregeling op [verweerder] van toepassing is verklaard, ook in cassatie nog steeds om vorderingen die het vermogen van [verweerder] zelf betreffen, met dit verschil echter dat de beschikkingsbevoegdheid en het beheer over dat vermogen thans uitsluitend aan de bewindvoerder toekomen. Daarom bestaat aanleiding om [eiseres] , overeenkomstig haar verzoek, in de gelegenheid te stellen de bewindvoerder op de voet van art. 118 Rv op te roepen om in het cassatiegeding te verschijnen, vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad.

RO. 3.4

Het beroep op nietigheid van de dagvaarding moet worden verworpen. Het ingevolge art. 327 Fw hier overeenkomstig toepasselijke art. 99 lid 2 Fw bedreigt een in strijd met dat voorschrift uitgebracht exploot niet met nietigheid en art. 52 Rv mist toepassing, nu de dagvaarding niet aan de bewindvoerder is uitgebracht.

Ten overvloede wordt nog overwogen dat een betekening waarop art. 52 Rv ziet, ook langs de weg van art. 63 Rv rechtsgeldig kan geschieden, indien het om een exploot gaat als in laatstgenoemde bepaling bedoeld.

RO. 3.5

Van schorsing van het geding in cassatie ingevolge de art. 27-29 Fw in verbinding met art. 313 lid 1 Fw is geen sprake. De schorsingsoorzaak heeft zich hangende het hoger beroep voorgedaan en de genoemde schorsingsbepalingen zien uitsluitend op de instantie waar het geding aanhangig is op het moment waarop het faillissement wordt uitgesproken, respectievelijk de schuldsaneringsregeling van toepassing wordt verklaard (vgl. HR 16 januari 2009, vermeld hiervoor in 3.3.1).

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

ECLI-NL-HR-2016-668

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2016:668

Inhoudsindicatie

Procesrecht. Deformalisering. Onjuiste vermelding van naam requirant in appeldagvaardingsexploot. Herstel door middel van herstelexploot op de voet van art. 120 Rv?

RO. 3.4.1

Uit de artikelen 120 lid 1, 111 lid 2 en 45 lid 3, aanhef en onder b, Rv volgt dat in een dagvaardingsexploot op straffe van nietigheid de naam behoort te zijn vermeld van degene op wiens verzoek de betekening geschiedt (hierna: de requirant). Een gebrek in een exploot van dagvaarding dat nietigheid meebrengt, kan volgens art. 120 lid 2 Rv worden hersteld bij exploot, uitgebracht voor de roldatum. Bij het uitbrengen van dat exploot dient volgens art. 120 lid 3 Rv de voor dagvaarding voorgeschreven termijn in acht te worden genomen; indien daardoor de roldatum niet kan worden gehandhaafd, dient een andere roldatum te worden aangezegd.

RO. 3.4.2

Een exploot dat de naam van de requirant onjuist of onvolledig vermeldt, lijdt aan een gebrek dat de geldigheid van het exploot niet aantast (vgl. HR 22 december 1989, ECLI:NL:HR:1989:AD0996, NJ 1990/689). Dat brengt echter niet mee dat een dergelijk gebrek in een dagvaardingsexploot niet vatbaar zou zijn voor herstel bij exploot, uitgebracht voor de roldatum. Het geval van een onjuiste of onvolledige naamsvermelding van de requirant in een dagvaardingsexploot moet dan ook voor de toepassing van art. 120 lid 2 Rv op één lijn worden gesteld met het geval waarin een dagvaardingsexploot de naam van de requirant in het geheel niet vermeldt.

RO. 3.4.3

Het voorgaande laat onverlet dat na het aanbrengen van de zaak herstel van een onjuiste of onvolledige naamsvermelding kan plaatsvinden met toepassing van de regels van het arrest HR 13 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:1881, NJ 2015/307, rov. 5.5.3.

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

ECLI-NL-HR-2013-BY7840

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2013:BY7840

Inhoudsindicatie:

Opdracht aan advocatenmaatschap. Persoonlijke aansprakelijkheid maten voor gelijke delen (art. 7A:1679-1681 BW) dan wel hoofdelijk (art. 7:407 lid 2 BW). Instellen vordering tegen gezamenlijke maten (HR 5 november 1976, LJN AB7103, NJ 1977/586) of tegen individuele (rechts)personen. Verhaal op afgescheiden vermogen van de maatschap (art. 3:192 in verbinding met art. 3:189 lid 2 BW) of op privévermogens. Dagvaarding op naam van maatschap of op naam van individuele leden. Bevoegdheid rechter niet-gedagvaarde leden van maatschap in het geding te laten betrekken, art. 118 Rv. Persoonlijke aansprakelijkheid op grond van art. 7:404 BW; praktijkvennootschap.

R.O. 3.4.2

De maatschap heeft geen rechtspersoonlijkheid. Indien een overeenkomst wordt gesloten met een maatschap, zijn daarom de individuele maten jegens de wederpartij persoonlijk aansprakelijk voor de nakoming van daaruit voortvloeiende verplichtingen van de maatschap. Is sprake van een tekortkoming in de nakoming van een deelbare prestatie, dan zijn de maten aansprakelijk voor gelijke delen (art. 7A:1679-1681 BW). Ingeval evenwel, zoals hier (zie hiervoor in 3.1 onder (i)), sprake is van een door de maatschap aanvaarde opdracht, dan is op grond van art. 7:407 lid 2 BW iedere maat jegens de opdrachtgever aansprakelijk voor het geheel. De persoonlijke aansprakelijkheid jegens de contractuele wederpartij op grond van deze artikelen blijft bestaan indien de maat uittreedt.

Vorderingen uit een overeenkomst die met een maatschap is aangegaan, kunnen ook worden ingesteld tegen de maatschap als zodanig (en in dat geval bij toewijzing worden verhaald op het vermogen van de maatschap, dat een afgescheiden vermogen vormt; vgl. voor dit laatsteart. 3:192 BW in verbinding met art. 3:189 lid 2 BW met betrekking tot de ontbonden maatschap). Aangezien een maatschap geen rechtspersoonlijkheid heeft, dienen dergelijke vorderingen te worden ingesteld tegen de gezamenlijke (rechts)personen die ten tijde van de dagvaarding maat zijn. Zoals is aanvaard in HR 5 november 1976, LJN AB7103, NJ 1977/586 (Moret Gudde Brinkman), kan in de dagvaarding worden volstaan met vermelding van de naam van de maatschap indien de gezamenlijke maten onder die naam op voor derden duidelijk kenbare wijze aan het rechtsverkeer deelnemen. De mogelijkheid om aldus de maatschap in rechte te betrekken doet niet af aan de daarnaast bestaande (en eventueel daarmee te combineren) mogelijkheid om de individuele (rechts)personen die ten tijde van het sluiten van de overeenkomst maat waren, in rechte te betrekken ter zake van hun hiervoor genoemde persoonlijke aansprakelijkheid.

De schuldeisers van de maatschap hebben dus zowel de mogelijkheid van het aanspreken van de gezamenlijke maten (met de mogelijkheid van verhaal op het maatschapsvermogen) als van het aanspreken van individuele (rechts)personen die ten tijde van het aangaan van de overeenkomst partij waren (met de mogelijkheid van verhaal op hun privévermogens).

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl; NJ 2013, 290; NJB 2013, 666; RvdW 2013, 406; RON 2013, 30; JOR 2013, 133; RN 2013, 55; JONDR 2013, 410

ECLI-NL-HR-2011-BT2416

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2011:BT2416

Inhoudsindicatie:

Procesrecht. Tijdig appel? Juist, aan hof geadresseerd verzoekschrift op laatste dag termijn per abuis ingediend ter griffie rechtbank. Redelijke wetstoepassing brengt mee dat verzoekschrift geacht wordt tijdig te zijn ingediend. Verwacht mag worden dat griffie fout onderkent en verzoekschrift onverwijld doorgeleidt naar juiste gerecht. Doordat griffies ontvangst en tijdstip verzoekschrift registeren en behoren te registeren, staan ontvangst en tijdstip daarvan met vereiste mate van zekerheid vast.

Vindplaats(en): JPF 2011, 160; NJ 2012, 198; Rechtspraak.nl; RvdW 2011, 1137

ECLI-NL-HR-2011-BP4952

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2011:BP4952

Inhoudsindicatie:

Procesrecht. Verstekverlening. Termijn van dagvaarden (art. 115 Rv. in verbinding met art. 63 Rv.). Dagvaardingstermijn voor partij met woonplaats in een buiten Europa gelegen, bij het Haags Betekeningsverdrag aangesloten staat, bedraagt, indien de dagvaarding wordt uitgebracht aan het kantoor van de advocaat bij wie de gedaagde (c.q. verweerder) in de vorige instantie laatstelijk woonplaats heeft gekozen, ingevolge art. 115 lid 3 Rv. ten minste één week.

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl; NJ 2011, 369; RvdW 2011, 531; NJB 2011, 930; JBPr 2012, 2

ECLI-NL-GHARN-2009-BK5304

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHARN:2009:BK5304

Inhoudsindicatie:

Ontvankelijkheid van vordering bij gebruik van "verkeerde" naam gedaagde;

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

ECLI-NL-HR-2009-BI4198

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2009:BI4198

Inhoudsindicatie:

Procesrecht. Huur. Ontvankelijkheid procespartij. Inleidende dagvaarding uitgebracht op naam van een rechtspersoon die vóór de datum van dagvaarding als gevolg van fusie had opgehouden te bestaan en was opgegaan in andere rechtspersoon. Andere rechtspersoon moet vanaf het begin worden beschouwd als materiële procespartij. Gedaagden moeten hebben begrepen dat de procedure van begin af aan door en tegen de rechtsopvolgster werd gevoerd. Het stond de rechtsopvolgster dan ook vrij de partijnaam in overeenstemming te brengen met de werkelijkheid.

Vindplaats(en): JRV 2010, 15; NJ 2010, 415; NJB 2009, 1614; Rechtspraak.nl; RON 2009, 74; RvdW 2009, 996

ECLI-NL-HR-2007-BA2499

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2007:BA2499

Inhoudsindicatie:

Procesrecht, verzetprocedure in hoger beroep; exploot van appeldagvaarding met formeel gebrek, relatieve nietigheid, toepasselijkheid van art. 121 lid 3 en 122 lid 1 Rv.

Vindplaats(en): JBPr 2008, 4; JOL 2007, 519; NJ 2007, 409; Rechtspraak.nl; RvdW 2007, 697

ECLI-NL-HR-2005-AR2776

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2005:AR2776

Inhoudsindicatie:

RO. 2.8

Een herstelexploot strekt tot herstel van een processueel gebrek in de dagvaarding of tot herstel van het niet-inschrijven ter rolle. Als zodanig kan slechts gelden een exploot dat een nieuwe rechtsdag aanzegt en dat wordt gevolgd door inschrijving ter rolle van die aangezegde rechtsdag.

Een herstelexploot is daarmee geen op zichzelf staand processtuk, maar heeft een functie die is gekoppeld aan een eerder uitgebracht (dagvaardings)exploot. In dit geval dient het herstelexploot tot rectificatie van het verzuim om het oorspronkelijk exploot van dagvaarding van 21 augustus 2003 tijdig ter rolle van de Hoge Raad in te schrijven en is het herstelexploot overigens uitgebracht onder volledige instandhouding van de cassatiedagvaarding.

RO. 2.9

Ik zou zelfs de regel willen bepleiten dat een dergelijk herstelexploit aan hetzelfde adres als dat in het te rectificeren exploot betekend moet worden. Er kunnen zich immers zeer verwarrende situaties voordoen indien het oorspronkelijke exploot wordt uitgebracht ten kantore van de procureur en het herstelexploot vervolgens wordt betekend aan de betrokkene of vice versa. Een dergelijke verwarring is ongewenst.

Vindplaats(en): JBPr 2005, 62; JOL 2005, 31; NJ 2006, 310; Rechtspraak.nl; RvdW 2005, 17

ECLI-NL-GHSHE-2004-AO7089

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2004:AO7089

Inhoudsindicatie:

[appellant] heeft zich erop beroepen dat het herstelexploot van 16 mei 2001 onverwijld na de dagvaarding van 10 mei 2001 is uitgebracht en dat [geïntimeerden] door de handelwijze van [appellant] niet zijn benadeeld. Voorts heeft hij aangevoerd dat voor hem grote (financiële) belangen op het spel staan en dat hij nimmer de intentie heeft gehad de procedure op enige wijze moedwillig te frustreren. Deze betogen kunnen niet tot een ander oordeel leiden. Een aangezegde rechtsdag die appellant om hem moverende redenen niet goed uitkomt, behoort niet tot de gebreken die met nietigheid zijn bedreigd als bedoeld in de artikelen 90 en 91 Rv (oud). Een herstelexploot als bedoeld in artikel 92 lid 1 Rv (oud) kan in een geval als het onderhavige niet als een aanvaardbaar middel worden beschouwd om een nadere rechtsdag aan te zeggen.

Vindplaats(en): JBPr 2004, 60; NJF 2004, 356; Rechtspraak.nl

ECLI-NL-HR-2003-AJ0498

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2003:AJ0498

Inhoudsindicatie:

RO. 11.

Art. 134 (oud) Rv. (thans: art. 130 Rv.) ziet op de wijziging van de eis en de gronden waarop deze berust. Anders dan middelonderdeel 1.1 wil betogen, biedt deze bepaling de eiser in een dagvaardingsprocedure niet de mogelijkheid om hangende een geding verandering te brengen in de hoedanigheid waarin hij procedeert. Zie: HR 14 mei 1965, NJ 1965, 361 en HR 2 april 1993, NJ 1993, 573 m.nt DWFV.

Vindplaats(en): JOL 2003, 597; NJ 2004, 130; Rechtspraak.nl

ECLI-NL-PHR-2002-AE4085

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:PHR:2002:AE4085

Inhoudsindicatie:

RO 2.4

Het hof heeft zijn oordeel gebaseerd op het door de Hoge Raad op 15 december 2000, NJ 2002, 33 m.nt. HJS onder nr. 34, gewezen arrest waarin dezelfde problematiek aan de orde was. De Hoge Raad heeft toen overwogen:

"(...) Het staat de partij die de dagvaarding heeft doen uitbrengen in beginsel niet vrij deze rechtsdag voor het verschijnen ervan te wijzigen. De uitzonderingen die op dit beginsel zijn toegelaten, zoals die vermeld in art. 92 Rv. betreffen uitsluitend gevallen waarin processuele fouten of verzuimen bij exploit worden hersteld. (...) Voorts moet tot uitgangspunt worden genomen (...) dat niet-tijdige inschrijving ter rolle in beginsel leidt tot niet-ontvankelijkheid van de vordering of het rechtsmiddel waarop de dagvaarding betrekking had (HR 17 december 1982, nr. 12015, NJ 1984, 59; 17 september 1993, nr. 15086, NJ 1993, 741)."

"(...) Het verzuim om de zaak op de rol van deze datum te doen inschrijven is evenmin hersteld door het exploit van 18 februari 1997, al daarom niet omdat dit exploit, naar volgt uit hetgeen het Hof heeft vastgesteld, niet de strekking had het verzuim te herstellen dat hierin bestond dat de zaak niet tijdig was ingeschreven op de rol van 19 december 1996.(...)"

Vindplaats(en): JOL 2002, 513; NJ 2004, 149; Rechtspraak.nl; RvdW 2002, 157

ECLI-NL-PHR-2000-AA9112

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:PHR:2000:AA9112

Inhoudsindicatie:

RO 2.3

De subonderdelen 2a-2c stellen vragen aan de orde over het herstel van nietige en gebrekkige dagvaardingen en verzuimen rond het inschrijven van zaken ter rolle. Uw Raad heeft met betrekking tot deze materie(s) verschillende arresten gewezen waaruit het volgende systeem kan worden afgeleid:

1. Een herstelexploit als bedoeld in art. 92 Rv. dient in beginsel om gebreken in de dagvaarding te herstellen die in de wet met nietigheid zijn bedreigd

(zie art. 90 en 91 Rv.).

2. Echter, ook fouten in de dagvaarding die niet de nietigheid daarvan meebrengen (bijvoorbeeld oproeping tegen een niet bestaande rechtsdag of

tegen een verkeerd tijdstip) lenen zich voor herstel op de voet van art. 92 Rv. (zie o.m. HR 16 april 1971, NJ 1971, 304 en HR 25 april 1997, NJ

1997, 528).

3. Een herstelexploit kan worden uitgebracht vóór en na de oorspronkelijk aangezegde rechtsdag ( HR 16 april 1971, NJ 1971, 304 en HR 21 oktober

1988, NJ 1989, 241) en zelfs nadat de beroepstermijn is verstreken, zij het dat het herstelexploit in het laatstgenoemd geval vóór de oorspronkelijk

aangezegde rechtsdag dient te worden uitgebracht (HR 9 december 1988, NJ 1989, 242).

4. Als herstelexploit kan slechts gelden een exploit dat een nieuwe rechtsdag aanzegt en dat gevolgd wordt door inschrijving ter rolle van die

aangezegde rechtsdag (HR 17 september 1993, NJ 1993, 741 - het betrof hier een exploit ter herstel van het verzuim de zaak (tijdig) ter rolle in te

schrijven, derhalve een inschrijvingsherstelexploit).

5. Deze eis geldt ook indien het betreft het herstel van een dagvaarding die is uitgebracht tegen een niet bestaande rechtsdag (HR 22 december 1995,

NJ 1996, 314).

Vindplaats(en): JOL 2000, 641; NJ 2002, 33; Rechtspraak.nl; RvdW 2001, 7


ECLI-NL-HR-1994-ZC1357 (HR 29-04-1994, NJ 1995/269)

http://arresten.eu/burgerlijk-procesrecht/hr-29-04-1994-nj-1995-269-nietigheid-van-de-appeldagvaarding/

Inhoudsindicatie:

nietigheid appeldagvaarding; herstel vóór de dienende dag; verschenen gedaagde die zich op nietigheid beroept (benadeling in zijn verdediging))

Samenvatting (bron: arresten.eu)

Art. 93 Rv wordt door de Hoge Raad zo uitgelegd dat het aantal gevallen waarin de rechter bij uitzondering de nietigheid van de dagvaarding moet uitspreken zo beperkt mogelijk wordt gehouden (HR 9 juni 1989, NJ 1990, 106 en 107; vgl. ook HR 3 juli 1989, NJ 1990, 76).

Een binnen de appeltermijn aan de eigen procureur in de vorige instantie van de appellant uitgebracht exploit heeft te gelden als een exploit dat is uitgebracht. Dit exploit moet worden aangemerkt als (appel)dagvaarding die in de zin van art. 92 Rv leed aan een gebrek dat weliswaar nietigheid meebracht, maar kon bij een overeenkomstig deze bepaling uitgebracht exploit worden hersteld. Aan de werking van een herstelexploit doet niet af dat het wordt uitgebracht na het verstrijken van de appeltermijn: nodig, maar ook voldoende is dat het wordt uitgebracht vóór de dienende dag (HR 25 oktober 1985, NJ 1986, 473). Voor wat betreft de heelbaarheid van gebreken valt niet te onderscheiden tussen de dagvaarding als oproeping en de dagvaarding als aanzegging van het instellen van een rechtsmiddel.

Art. 94 Rv beoogt alle geschillen nopens de vraag of de verschenen gedaagde rechtsgeldig in het geding is geroepen in beginsel terug te brengen tot de vraag of hij in zijn verdediging is benadeeld. Van "benadeling in zijn verdediging" in de zin van art. 94 Rv is slechts sprake indien het gebrek in de dagvaarding van dien aard is dat de gedagvaarde dientengevolge wordt bemoeilijkt in het verweer dat hij in het geding wil voeren (HR 28 april 1916, NJ 1916, 734), terwijl het enkele feit dat een geïntimeerde niet reeds binnen, maar eerst kort na de appeltermijn heeft vernomen dat de oorspronkelijke gedaagde tegen het vonnis in eerste aanleg in hoger beroep komt, hem in de regel bij het voeren van verweer tegen de aan te voeren grieven niet bemoeilijkt.

Vindplaatsen: NJ 1995, 269 met annotatie van H.J. Snijders; RvdW 1994, 106