ter zake dienstig art 0430-438c

De hier opgenomen wetsartikelen, opmerkingen en eventuele toelichtingen kunnen, naast de artikelen van deze afdeling, ter zake dienstig zijn bij het in de praktijk brengen van een wetsartikel.

Algemeen:

De executie kan pas worden gestart na betekening van de titel.

Art. 3:276 BW

Tenzij de wet of een overeenkomst anders bepaalt, kan een schuldeiser zijn vordering op alle goederen van zijn schuldenaar verhalen.

Art. 3:296 BW

lid 1 Tenzij uit de wet, uit de aard der verplichting of uit een rechtshandeling anders volgt, wordt hij die jegens een ander verplicht is iets te geven, te doen of na te laten, daartoe door de rechter, op vordering van de gerechtigde, veroordeeld.

Gezag van gewijsde

Art. 236 BRv

lid 1 Beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, hebben in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht.

lid 2 Onder partijen worden mede begrepen de rechtverkrijgenden onder algemene of bijzondere titel, tenzij uit de wet anders voortvloeit.

lid 3 Het gezag van gewijsde wordt niet ambtshalve toegepast.

Kracht van gewijsde

Iedere rechterlijke beslissing krijgt kracht van gewijsde wanneer deze niet meer in verzet,hoger beroep of cassatie kan worden bestreden. Een zaak die in kracht van gewijsde is gegaan, kan ingevolge het Ne bis in idem - beginsel niet opnieuw aan dezelfde of aan een andere rechter ter beoordeling worden voorgelegd.

Met betrekking tot de vraag of er met een origineel vonnis gewerkt dient te worden in zowel de conservatoire als in de executoriale fase is het volgende op te merken.

De beslagsyllabus geeft onder het hoofdstuk “Voorwaarden voor conservatoir beslag” te kennen dat het aan de deurwaarder is om te beslissen of hij al op basis van het gefaxte exemplaar van het beslagverlof beslag legt of dat hij daarmee wacht tot hij in het bezit is van de grosse met de “natte” handtekening van de voorzieningenrechter.

Ook de jurisprudentie lijkt in een executoriale zaak evenzo te bepalen:

(ECLI-NL-GHAMS-2011-BT8421:

… Het hof deelt het standpunt van de kamer dat de gerechtsdeurwaarder bij de beslaglegging niet uitsluitend mag afgaan op een mededeling van een collega-deurwaarder of een opdrachtgevende overheid dat er een executoriale titel bestaat die aan de debiteur is betekend. De gerechtsdeurwaarder zal zelf kennis moeten nemen van de titel en de betekening daarvan en zal daartoe minst genomen moeten beschikken over een (al dan niet elektronische kopie van de) grosse voordat het beslag feitelijk wordt gelegd. Wat ook zij van de vraag of het juist is om op grond van een kopie van een grosse te executeren, tuchtrechtelijk laakbaar is dat in ieder geval niet. …)

Opmerking(en)/aanverwant(e) wetsartikel(en)/ evt. toelichting(en) bij akte van art 430 lid 3 BRv:

Art 434 BRv

De overhandiging van de executoriale titel, waarvan men de uitvoering verlangt, aan de deurwaarder, machtigt hem in die zaak tot het doen van de gehele executie, uit die titel voortvloeiende, met uitzondering alleen van die bij lijfsdwang, waartoe een bijzondere volmacht vereist wordt.

Art. 3:324 BW

lid 1 De bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van een rechterlijke of arbitrale uitspraak verjaart door verloop van twintig jaren na de aanvang van de dag, volgende op die van de uitspraak, of, indien voor tenuitvoerlegging daarvan vereisten zijn gesteld waarvan de vervulling niet afhankelijk is van de wil van degene die de uitspraak heeft verkregen, na de aanvang van de dag, volgende op die waarop deze vereisten zijn vervuld.

lid 2 Wordt vóórdat de verjaring is voltooid, door een der partijen ter aantasting van de ten uitvoer te leggen veroordeling een rechtsmiddel of een eis ingesteld, dan begint de termijn eerst met de aanvang van de dag, volgende op die waarop het geding daarover is geëindigd.

lid 3 De verjaringstermijn bedraagt vijf jaren voor wat betreft hetgeen ingevolge de uitspraak bij het jaar of kortere termijn moet worden betaald.

lid 4 Voor wat betreft renten, boeten, dwangsommen en andere bijkomende veroordelingen, treedt de verjaring, behoudens stuiting of verlenging, niet later in dan de verjaring van de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van de hoofdveroordeling.

Art. 3:325 BW

lid 1 Op de verjaring van het vorige artikel zijn de artikelen 319-323 van overeenkomstige toepassing.

lid 2 De verjaring van het vorige artikel wordt gestuit door:

a. betekening van de uitspraak of schriftelijke aanmaning;

b. erkenning van de in de uitspraak vastgestelde verplichting;

c. iedere daad van tenuitvoerlegging, mits daarvan binnen de door de wet voorgeschreven tijd of, bij gebreke van zodanig voorschrift, met bekwame spoed mededeling aan de wederpartij wordt gedaan.

Art. 234 BRv

Indien het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard en tegen dat vonnis een rechtsmiddel is aangewend, kan alsnog een incidentele vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad van dat vonnis worden ingesteld.

Opmerking(en)/aanverwant(e) wetsartikel(en)/ evt. toelichting(en) bij akte van art 431a BRv:

Art. 3:324 BW

lid 1 De bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van een rechterlijke of arbitrale uitspraak verjaart door verloop van twintig jaren na de aanvang van de dag, volgende op die van de uitspraak, of, indien voor tenuitvoerlegging daarvan vereisten zijn gesteld waarvan de vervulling niet afhankelijk is van de wil van degene die de uitspraak heeft verkregen, na de aanvang van de dag, volgende op die waarop deze vereisten zijn vervuld.

lid 2 Wordt vóórdat de verjaring is voltooid, door een der partijen ter aantasting van de ten uitvoer te leggen veroordeling een rechtsmiddel of een eis ingesteld, dan begint de termijn eerst met de aanvang van de dag, volgende op die waarop het geding daarover is geëindigd.

lid 3 De verjaringstermijn bedraagt vijf jaren voor wat betreft hetgeen ingevolge de uitspraak bij het jaar of kortere termijn moet worden betaald.

lid 4 Voor wat betreft renten, boeten, dwangsommen en andere bijkomende veroordelingen, treedt de verjaring, behoudens stuiting of verlenging, niet later in dan de verjaring van de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van de hoofdveroordeling.

Art. 3:325 BW

lid 1 Op de verjaring van het vorige artikel zijn de artikelen 319-323 van overeenkomstige toepassing.

lid 2 De verjaring van het vorige artikel wordt gestuit door:

a. betekening van de uitspraak of schriftelijke aanmaning;

b. erkenning van de in de uitspraak vastgestelde verplichting;

c. iedere daad van tenuitvoerlegging, mits daarvan binnen de door de wet voorgeschreven tijd of, bij gebreke van zodanig voorschrift, met bekwame spoed mededeling aan de wederpartij wordt gedaan.

Art. 6:142 BW

lid 1 Bij overgang van een vordering op een nieuwe schuldeiser verkrijgt deze de daarbij behorende nevenrechten, zoals rechten van pand en hypotheek en uit borgtocht, voorrechten en de bevoegdheid om de ter zake van de vordering en de nevenrechten bestaande executoriale titels ten uitvoer te leggen.

lid 2 Onder de nevenrechten zijn tevens begrepen het recht van de vorige schuldeiser op bedongen rente of boete of op een dwangsom, behalve voor zover de rente opeisbaar of de boete of dwangsom reeds verbeurd was op het tijdstip van de overgang.

Opmerking(en)/aanverwant(e) wetsartikel(en)/ evt. toelichting(en) bij akte van art 435 lid 2 BRv:

Art 432 BRv

Geen vonnis waarvan de voorlopige tenuitvoerlegging niet is toegestaan kan tegen een derde worden ten uitvoer gelegd, noch kan daaraan door die derde worden voldaan, dan acht dagen na betekening daarvan aan de partij die in het ongelijk is gesteld, en met overlegging van een verklaring van de griffier dat er op zijn registers geen verzet, hoger beroep of cassatie daartegen is aangetekend.

Art 433 BRv

De partij die verzet heeft gedaan, of hoger beroep of beroep in cassatie heeft ingesteld, heeft de bevoegdheid om daarvan ter griffie van het gerecht dat het bestreden vonnis heeft uitgesproken, in een daartoe bestemd register aantekening te doen houden, met vermelding van de namen van de partijen, de dagtekening van het vonnis en die van het verzet, het hoger beroep of het beroep in cassatie.

Art 435 BRv

lid 1 Het staat aan de executant vrij te gelijkertijd beslag te leggen op alle voor beslag vatbare goederen, waartoe hij bevoegd is zijn vordering te verhalen.

lid 2 Hij is verplicht een beslag dat strekt tot verhaal op een goed dat aan een ander dan de schuldenaar toebehoort, en dat ten laste van die ander wordt gelegd, binnen acht dagen aan de schuldenaar te betekenen.

lid 3 Wordt een beslag van de in het vorige lid bedoelde strekking ten laste van de schuldenaar gelegd, dan is de beslaglegger verplicht het binnen acht dagen aan de ander te betekenen of, zo hij diens recht niet kent, onverwijld nadat hij van dat recht kennis heeft gekregen. Indien de ander, voordat acht dagen na deze betekening zijn verstreken, schriftelijk aan de deurwaarder mededeelt zich tegen het verhaal op zijn goed te verzetten, geldt het beslag jegens hem slechts als conservatoir en kan de executie jegens hem slechts plaatsvinden uit hoofde van een tegen hem verkregen executoriale titel om deze executie te dulden.

De in dit artikel (435 BRv) genoemde derde is de debiteur van de beslagdebiteur. Het gaat hier niet over derdenbeslag (beslag onder een derde).

De executie kan niet eerder ten uitvoer worden gelegd dan na betekening van de titel aan de partij tegen wie de executie zich richt oftewel de titel dient eerst aan de debiteur betekent te worden en na de (op het te beslagen goed van toepassing zijnde) wachttermijn kan de executie tegen de debiteur starten.

Opmerking(en)/aanverwant(e) wetsartikel(en)/ evt. toelichting(en) bij akte van art 435 lid 3 BRv:

Art. 3:284 BW

lid 1. Een vordering tot voldoening van kosten, tot behoud van een goed gemaakt, is bevoorrecht op het goed dat aldus is behouden.

lid 2. De schuldeiser kan de vordering op het goed verhalen, zonder dat hem rechten van derden op dit goed kunnen worden tegengeworpen, tenzij deze rechten na het maken van de kosten tot behoud zijn verkregen. Een na het maken van die kosten overeenkomstig artikel 237 gevestigd pandrecht kan slechts aan de schuldeiser worden tegengeworpen, indien de zaak of het toonderpapier in de macht van de pandhouder of een derde is gebracht. Een na het maken van die kosten overeenkomstig artikel 90 verkregen recht kan slechts aan de schuldeiser worden tegengeworpen, indien tevens aan de eisen van lid 2 van dat artikel is voldaan.

lid 3. Het voorrecht heeft voorrang boven alle andere voorrechten, tenzij …

Art 3:287 BW

lid 1 De vordering tot vergoeding van schade is bevoorrecht op de vordering die de schuldenaar uit hoofde van verzekering van zijn aansprakelijkheid op de verzekeraar mocht hebben, voor zover deze vordering de verplichting tot vergoeding van deze schade betreft.

lid 2 De schuldeiser kan zijn vordering verhalen op de vordering waarop het voorrecht rust, zonder dat hem andere rechten van derden op deze laatste vordering dan het ingevolge artikel 936 lid 2 van Boek 7 aan de tussenpersoon toekomende recht op afdracht, kunnen worden tegengeworpen.

Art 432 BRv

Geen vonnis waarvan de voorlopige tenuitvoerlegging niet is toegestaan kan tegen een derde worden ten uitvoer gelegd, noch kan daaraan door die derde worden voldaan, dan acht dagen na betekening daarvan aan de partij die in het ongelijk is gesteld, en met overlegging van een verklaring van de griffier dat er op zijn registers geen verzet, hoger beroep of cassatie daartegen is aangetekend.

Art 433 BRv

De partij die verzet heeft gedaan, of hoger beroep of beroep in cassatie heeft ingesteld, heeft de bevoegdheid om daarvan ter griffie van het gerecht dat het bestreden vonnis heeft uitgesproken, in een daartoe bestemd register aantekening te doen houden, met vermelding van de namen van de partijen, de dagtekening van het vonnis en die van het verzet, het hoger beroep of het beroep in cassatie.

Art 435 BRv

lid 1 Het staat aan de executant vrij te gelijkertijd beslag te leggen op alle voor beslag vatbare goederen, waartoe hij bevoegd is zijn vordering te verhalen.

lid 2 Hij is verplicht een beslag dat strekt tot verhaal op een goed dat aan een ander dan de schuldenaar toebehoort, en dat ten laste van die ander wordt gelegd, binnen acht dagen aan de schuldenaar te betekenen.

lid 3 Wordt een beslag van de in het vorige lid bedoelde strekking ten laste van de schuldenaar gelegd, dan is de beslaglegger verplicht het binnen acht dagen aan de ander te betekenen of, zo hij diens recht niet kent, onverwijld nadat hij van dat recht kennis heeft gekregen. Indien de ander, voordat acht dagen na deze betekening zijn verstreken, schriftelijk aan de deurwaarder mededeelt zich tegen het verhaal op zijn goed te verzetten, geldt het beslag jegens hem slechts als conservatoir en kan de executie jegens hem slechts plaatsvinden uit hoofde van een tegen hem verkregen executoriale titel om deze executie te dulden.

De in dit artikel (435 BRv) genoemde derde is de debiteur van de beslagdebiteur. Het gaat hier niet over derdenbeslag (beslag onder een derde).

De executie kan niet eerder ten uitvoer worden gelegd dan na betekening van de titel aan de partij tegen wie de executie zich richt oftewel de titel dient eerst aan de debiteur betekent te worden en na de (op het te beslagen goed van toepassing zijnde) wachttermijn kan de executie tegen de debiteur starten.

Opmerking(en)/aanverwant(e) wetsartikel(en)/ evt. toelichting(en) bij akte van art 437 BRv:

Art 437 BRv

Hetgeen omtrent de executie van een goed is bepaald, is van overeenkomstige toepassing op de executie van een beperkt recht op of een aandeel in een zodanig goed.

Art 3:8 BW

Een beperkt recht is een recht dat is afgeleid uit een meer omvattend recht, hetwelk met het beperkte recht is bezwaard.

Art. 3:175 BW

lid 3 De schuldeisers van een deelgenoot kunnen zijn aandeel in een gemeenschappelijk goed uitwinnen. Na de uitwinning van een aandeel kunnen beperkingen van de bevoegdheid om over de aandelen te beschikken niet worden ingeroepen tussen de verkrijger van dat aandeel en de overige deelgenoten.

Art. 3:180 BW

lid 1 Een schuldeiser die een opeisbare vordering op een deelgenoot heeft, kan verdeling van de gemeenschap vorderen, doch niet verder dan nodig is voor het verhaal van zijn vordering. Artikel 178 lid 3 is van toepassing.

Art. 3:190 BW

lid 1 Een deelgenoot kan niet beschikken over zijn aandeel in een tot de gemeenschap behorend goed afzonderlijk, en zijn schuldeisers kunnen een zodanig aandeel niet uitwinnen, zonder toestemming van de overige deelgenoten.

Art. 3:191 BW

lid 1 Tenzij uit de rechtsverhouding tussen de deelgenoten anders voortvloeit, kan ieder der deelgenoten over zijn aandeel in de gehele gemeenschap beschikken en kunnen zijn schuldeisers een zodanig aandeel uitwinnen.

Art. 1:100 BW

lid 1 De echtgenoten hebben een gelijk aandeel in de ontbonden gemeenschap, tenzij anders is bepaald bij huwelijkse voorwaarden of bij een overeenkomst die tussen de echtgenoten bij geschrift is gesloten met het oog op de aanstaande ontbinding der gemeenschap anders dan door de dood of ten gevolge van opheffing bij huwelijkse voorwaarden.

lid 2 Zij die bij de ontbinding van de gemeenschap schuldeiser zijn, behouden het hun toekomende recht van verhaal op de goederen der gemeenschap, zolang deze niet verdeeld zijn.

Opmerking(en)/aanverwant(e) wetsartikel(en)/ evt. toelichting(en) akte van art 438a BRv:

Art 438 BRv

lid 4 De deurwaarder die met de executie is belast en daarbij op een bezwaar stuit dat een onverwijlde voorziening nodig maakt, kan zich met een daarvan door hem opgemaakt proces-verbaal bij de voorzieningenrechter vervoegen ten einde deze in kort geding tussen de betrokken partijen te doen beslissen. De voorzieningenrechter zal de behandeling aanhouden tot de partijen zijn opgeroepen, tenzij hij, gelet op de aard van het bezwaar, een onmiddellijke beslissing geboden acht. De deurwaarder die zijn voormelde bevoegdheid zonder instemming van de executant uitoefent, kan persoonlijk in de kosten worden veroordeeld, indien deze uitoefening nodeloos was.

Art 434 BRv

De overhandiging van de executoriale titel, waarvan men de uitvoering verlangt, aan de deurwaarder, machtigt hem in die zaak tot het doen van de gehele executie, uit die titel voortvloeiende, met uitzondering alleen van die bij lijfsdwang, waartoe een bijzondere volmacht vereist wordt.

Art. 255 BRv

lid 1 De gedaagde kan in de zaken, bedoeld in artikel 79, tweede lid , behalve bij advocaat ook in persoon procederen, maar niet vertegenwoordigd door een gemachtigde die geen advocaat is.

lid 2 Partijen kunnen ook vrijwillig ter terechtzitting van de voorzieningenrechter in kort geding verschijnen. Het eerste lid is van toepassing.

lid 3 In andere korte gedingen niet ingeleid met een dagvaarding, kunnen partijen behalve bij advocaat ook in persoon procederen, maar niet vertegenwoordigd door een gemachtigde die geen advocaat is.