ECLI-NL-GHAMS-2017-3594

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHAMS:2017:3594

Inhoudsindicatie:

RO 3.5

(...) dat Rochdale ook [X] in persoon had moeten dagvaarden, omdat de door haar ingestelde vordering niet de beëindiging van de, onder het bewind vallende, huurovereenkomst betreft, doch slechts strekt tot beëindiging, bij wijze van voorlopige voorziening, van het feitelijk gebruik van de woning, dat [X] als feitelijk betrokkene aangaat. Dit betoog kan niet worden aanvaard, omdat het miskent dat ook het gebruiksrecht met betrekking tot de woning een, uit de huurovereenkomst voortspruitend, vermogensrecht is, dat in het onder bewind gestelde vermogen valt. In het door [appellante] aangehaalde arrest van de Hoge Raad van 7 maart 2014 is ook niet iets anders te lezen, aangezien de Hoge Raad daar spreekt over een “gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde” (cursivering hof). Voorts is de eis dat in het geval van een vordering als deze zowel de bewindvoerder als de feitelijk betrokkene zou moeten worden gedagvaard in strijd met het wettelijk systeem, nog daar gelaten dat [X] in beide instanties in persoon ter zitting is verschenen en door de rechter is gehoord en door de gang van zaken dus niet in zijn belangen is geschaad.

Vindplaatsen: Rechtspraak.nl


ECLI-NL-GHARL-2017-8571

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHARL:2017:8571

Inhoudsindicatie:

RO 2.6

De vrouw stelt in haar vijfde grief (meer subsidiair) dat de redelijkheid en billijkheid zich ertegen verzetten dat zij voor de helft van de schuld zou moeten opdraaien. De vrouw stelt dat de schuld is ontstaan als gevolg van onrechtmatig handelen van de man, dat zij daar niet van wist en niet van het verduisterde geld heeft geprofiteerd en dat menselijkerwijs beschouwd iedereen aanvoelt dat deze fraude-schuld uitsluitend bij de man thuishoort. De man heeft deze stellingen gemotiveerd betwist.

Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:100 BW hebben de echtgenoten een gelijk aandeel in de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap zodat de ontbonden gemeenschap bij helfte dient te worden verdeeld. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen, voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, kan van de draagplicht bij helfte worden afgeweken. Hierbij zijn de feiten en omstandigheden van groot belang. Het hof is gelet op de strenge maatstaf en de gemotiveerde betwisting van de man van oordeel dat de vrouw haar stellingen onvoldoende heeft onderbouwd. Onrechtmatig handelen van één van beide echtgenoten en onwetendheid van de andere echtgenoot rechtvaardigt op zichzelf geen afwijking van artikel 1:100 BW. Daar komt bij dat het GHvJ in het (inmiddels in kracht van gewijsde gegane) vonnis (...)

Vindplaatsen: Rechtspraak.nl


ECLI-NL-RBOBR-2018-4778

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBOBR:2018:4778

Inhoudsindicatie:

RO 2.5.

Desalniettemin wordt het verzoek om ten laste van de vrouw beslag te leggen onder haar werkgever afgewezen. Onder verwijzing naar artikel 1:102 BW overweegt de voorzieningenrechter dat hier sprake is van een gemeenschapsschuld waarvoor de vrouw na ontbinding van de gemeenschap hoofdelijk is verbonden. Deze gemeenschapsschuld kan verzoekster verhalen op de goederen van de nog niet ontbonden gemeenschap, op het privévermogen van de man en op hetgeen de vrouw na verdeling uit de gemeenschap heeft verkregen, maar niet op haar privégoederen, dus (ook) niet op de door haar te ontvangen periodieke betalingen uit hoofde van haar dienstbetrekking bij Start People.

Vindplaatsen: Rechtspraak.nl

ECLI-NL-CRVB-2016-291

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:CRVB:2016:291

Inhoudsindicatie:

4.3.1.

Appellant kon na zijn kortdurende detentie niet meer naar het uitkeringsadres terugkeren vanwege het hem opgelegde huisverbod. Hij moest op stel en sprong een ander verblijfsadres vinden en heeft aanvankelijk verbleven bij een vriend in [woonplaats]. Hieruit blijkt niet dat appellant zijn woonplaats wilde opgeven. Op dat moment was immers nog niet duidelijk hoe de (woon)situatie van appellant en A zich in de nabije toekomst zou ontwikkelen. Daarbij is van belang dat [M], een instelling voor aanpak van huiselijk geweld, toen hulpverlening aan appellant en A startte. Het huisverbod alleen, dat slechts voor een bepaalde, beperkte periode gold, en werd opgelegd naar aanleiding van een crisis in de relatie van appellant en A, is onvoldoende voor de conclusie dat appellant buiten zijn wil door andere feiten en omstandigheden zijn woonplaats in de gemeente Berkelland heeft verloren.

Vindplaatsen: Rechtspraak.nl; NJB 2016/360; RSV 2016/48; USZ 2016/72


ECLI-NL-PHR-2017-1325

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:PHR:2017:1325

Inhoudsindicatie:

Huwelijksvermogensrecht. Faillissementsrecht. Pauliana. Onder huwelijkse voorwaarden gehuwde echtgenoten dragen aan man toebehorende woning voor € 1 over aan daartoe opgerichte en door hen beiden bestuurde stichting. Wijziging huwelijkse voorwaarden? Echtscheidingsconvenant? Uitwerking van verrekenbeding in huwelijkse voorwaarden?

Vindplaatsen Rechtspraak.nl


ECLI-NL-HR-1998-ZC2749

Deze uitspraak is niet gepubliceerd op Rechtspraak.nl.

Hieronder treft u wel een inhoudsindicatie aan van het gewezen arrest.

Inhoudsindicatie:

Aan de orde is de vraag ten laste van welke echtgenoot een derdenbeslag onder een bank moet worden gelegd op een alleen op naam van de vrouw staande bankrekening voor een vordering van de schuldeiser op de man als schuldenaar in een geval waarin de man en de vrouw in algehele gemeenschap van goederen zijn gehuwd. In die situatie moet derdenbeslag ten laste van de vrouw worden gelegd, omdat de vrouw de geëxecuteerde of beslagene is. Zij is immers degene op wier naam de bankrekening is gesteld en die aldus in een contractuele verhouding tot de bank staat, terwijl hetgeen zij uit die verhouding van de bank te vorderen heeft onder haar bestuur staat zoals volgt uit het bepaald in art 1:97 lid 1 BW. Dat de vrouw zelf geen schuldenaar is met betrekking tot de vordering waarvoor beslag wordt gelegd, staat niet eraan in de weg dat beslag wordt gelegd ten laste van de vrouw op de tot de gemeenschap behorende goederen die op haar naam staan.

Vindplaats(en): JOW 2005, 47; NJ 1999, 130; RvdW 1998, 191