ter zake dienstig art 0725-0727

De hier opgenomen wetsartikelen, opmerkingen en eventuele toelichtingen kunnen, naast de artikelen van deze afdeling, ter zake dienstig zijn bij het in de praktijk brengen van een wetsartikel.

Algemeen:

De indiening van een verzoekschrift kan ook door een deurwaarder geschieden (zijn kantoor geldt in deze gevallen als de gekozen woonplaats van de verzoeker):

- Art. 700 BRv lid 3: termijnverlenging instellen eis in hoofdzaak

- Art. 709 BRv lid 1: aanstellen bewaarder door beslaglegger

- Art. 709 BRv lid 2: aanstellen bewaarder door vuistloos pandhouder

- Art. 715 BRv lid 2: termijnverlenging betekenen dagvaarding aan vennootschap

- Art. 721 BRv: termijnverlenging betekenen dagvaarding aan derde

Gegronde vrees voor verduistering moet worden gesteld bij:

- Art. 711 BRv lid 1: roerende zaken die geen registergoederen zijn, verhaal t.b.v. geldvordering

- Art. 711 BRv lid 1: rechten aan toonder of order, verhaal t.b.v. geldvordering (niet bij de houder van een wisselbrief, een orderbiljet of cheque, waarvan non-betaling door protest is vastgesteld)

- Art. 711 BRv lid 3: rechten waarvan de executie niet elders is geregeld

- Art. 714 BRv: aandelen op naam en effecten op naam die geen aandelen zijn

- Art. 725 BRv: onroerende zaken

- Art. 768 BRv lid 3: recht op goederen van de gemeenschap (maritaal beslag)

Gegronde vrees voor verduistering behoeft niet te worden gesteld bij:

- Art. 711 BRv lid 2: wissel, orderbiljet of cheque na protest van non-betaling

- Art. 718 BRv: derdenbeslag

- Art. 724 BRv: onder zichzelf

- Art. 728 BRv: schepen

- Art. 729d BRv: luchtvaartuigen

- Art 734 BRv lid 4: tot afgifte van zaken en levering van goederen

- Art. 765 BRv: vreemdelingenbeslag

Verplicht horen van beslagene geldt bij:

- Art. 709 BRv: aanstellen bewaarder bij beslag roerende zaken, niet zijnde registergoederen; let op de ‘tenzij-bepaling’

- Art. 720 BRv: loon en andere periodieke betalingen

Een beslag voor een geldvordering dient ertoe betaling van die vordering veilig te stellen. Indien de beslagene voldoende zekerheid stelt schiet het beslag zijn doel voorbij, zodat het des gevorderd ook moet worden opgeheven.

Opmerking(en)/passage(s) uit de beslagsyllabus van de Rechtbanken bij akte van art 725 BRv jo. art 700 BRv:

Zie voor de laatste versie de syllabus die is terug te vinden op www.rechtspraak.nl.

A3 Beslagsyllabus.

In beginsel wordt bij het verlof voor een verhaalsbeslag de vordering als volgt begroot (besluit LOVC van13 juni 2008):

- bij een gestelde hoofdsom tot € 300.000: de hoofdsom plus 30%,

- bij een gestelde hoofdsom van € 300.000 tot € 1.000.000: 30% over de eerste € 300.000 plus 20% over het meerdere tot € 1.000.000,

- bij een gestelde hoofdsom van € 1.000.000 tot € 5.000.000: 30% over de eerste € 300.000 plus 20% over het meerdere tot € 1.000.000 plus 15% over het meerdere tot € 5.000.000,

- bij een gestelde hoofdsom van meer dan € 5.000.000: 30% over de eerste € 300.000 plus 20% over het meerdere tot € 1.000.000 plus 15% over het meerdere tot € 5.000.000 plus 10% over het meerdere boven € 5.000.000.

In het kader van het vereiste van artikel 700 lid 2 Rv dat in het beslagrekest het door verzoeker ingeroepen recht wordt vermeld, dient in het beslagrekest te worden vermeld of sprake is van:

a. een vordering uit overeenkomst – onbetaalde facturen;

b. een vordering uit overeenkomst – overig;

c. een vordering uit onrechtmatige daad of op andere grondslag.

Ad a. In het beslagrekest dient het volgende te zijn opgenomen:

- een summiere omschrijving van geleverde goederen of diensten;

- vermelding van de door schuldenaar tegen de vordering aangevoerde verweren en de gronden daarvoor;

- het overleggen van een factuuroverzicht met factuurnummers, data en bedragen;

- het overleggen van de aanmaningen (als dat er veel zijn kan in plaats daarvan een overzicht van de aanmaningen worden overlegd).

Ad b. In het beslagrekest dient het volgende te zijn opgenomen:

- een voldoende feitelijke omschrijving van de vordering en de grondslag daarvan;

- vermelding van de door schuldenaar tegen de vordering aangevoerde verweren en de gronden daarvoor;

- het overleggen van het contract en de ingebrekestelling.

Indien geen contract is opgesteld, dient in het rekest te worden uiteengezet wat de (mondelinge) overeenkomst inhoudt.

Ad c. In het beslagrekest dient het volgende te zijn opgenomen:

- een omschrijving van de grondslag van de vordering (bijvoorbeeld: onrechtmatige daad, toerekenbaarheid, causaliteit en schade);

- vermelding van de door de schuldenaar tegen de vordering aangevoerde verweren en de gronden daarvoor;

- het overleggen van de relevante bewijsstukken (voor zover noodzakelijk voor een summiere beoordeling) en de aansprakelijkheidsstelling.

A4 Beslagsyllabus.

In het kader van proportionaliteit en subsidiariteit – welke aspecten in het kader van de bij de beoordeling van een beslagrekest te maken (summiere) afweging van de wederzijdse belangen zullen moeten worden betrokken – heeft het LOVCK in de hiervoor genoemde vergadering de volgende “best practices” vastgesteld: In het beslagrekest zal moeten worden gemotiveerd waarom het beslag nodig is en waarom is gekozen voor beslag op de in het beslagrekest genoemde goederen en waarom niet een minder bezwarend beslagobject mogelijk is (bijvoorbeeld beslag op een onroerende zaak in plaats van derdenbeslag onder de bank).

Tegen een verleend beslagverlof is geen hogere voorziening toegelaten (artikel 700 lid 2 BRv); de deurwaarder zal dan ook niet uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beslagverloven als een toereikende legitimatie voor het verlenen van zijn ministerie moeten beschouwen.

G. Beslagsyllabus

Indien verlof voor beslag op de inventaris van een onderneming wordt gevraagd, dient vermeld te worden dat de handelsvoorraad niet onder de inventaris wordt begrepen. Doet men dat niet of ingeval wel beslag op de handelsvoorraad wordt beoogd, dan dient men er rekening mee te houden dat de voorzieningenrechter eerst beide partijen zal willen horen alvorens op het gevraagde verlof te beslissen. Gezien de verstrekkende gevolgen voor de beslagdebiteur van een beslag op zijn handelsvoorraad, zal een verzoek tot het daarop mogen leggen van beslag (extra) goed gemotiveerd moeten zijn.

Art. 261 BRv

lid 1 Voor zover uit de wet niet anders voortvloeit, is deze titel (eerste boek: de wijze van procederen voor de rechtbanken, de hoven en de Hoge Raad; derde titel: de verzoekschriftprocedure in eerste aanleg; eerste afdeling: algemene bepaling) van toepassing op alle zaken die met een verzoekschrift moeten worden ingeleid, alsmede op zaken waarin de rechter ambtshalve een beschikking geeft.

lid 2 Met een verzoekschrift worden ingeleid de zaken ten aanzien waarvan dit uit de wet voortvloeit.

Art. 700 BRv

lid 2 Het verlof wordt verzocht bij een verzoekschrift waarin de aard van het te leggen beslag en van het door de verzoeker ingeroepen recht en, zo dit recht een geldvordering is, ook het bedrag of, zo dit nog niet vaststaat, het maximum bedrag daarvan, worden vermeld, onverminderd de bijzondere eisen door de wet gesteld voor een beslag van de soort waarom het gaat. De voorzieningenrechter beslist na summier onderzoek. In geval van een geldvordering stelt hij het bedrag vast waarvoor het verlof wordt verleend, met inbegrip van de kosten waarin de schuldenaar zal kunnen worden veroordeeld. Bij het verlof kan de voorzieningenrechter, onverminderd artikel 64, derde lid , tevens verlof verlenen het beslag te leggen op alle dagen en uren. Tegen een krachtens dit lid gegeven verlof is geen hogere voorziening toegelaten.

Art 706 BRv

De kosten van het beslag kunnen, al of niet in de hoofdzaak, van de beslagene worden teruggevorderd, tenzij het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was.

Deze kosten moeten apart gevorderd worden daar ze niet tot de proceskosten behoren.

Art. 358 BRv

lid 1 Tegen eindbeschikkingen in zaken als bedoeld in artikel 261 staat, behoudens berusting, hoger beroep open.

Opmerking(en)/aanverwant(e) wetsartikel(en)/ evt. toelichting(en) bij akte van art 726 BRv jo. art 504 BRv:

Art. 704 BRv

lid 1 Zodra de beslaglegger in de hoofdzaak een executoriale titel heeft verkregen en deze voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, gaat het conservatoir beslag over in een executoriaal beslag, mits de verkregen titel aan de beslagene en, zo het beslag onder een derde is gelegd, ook aan deze is betekend.

lid 2 Wordt de eis in de hoofdzaak afgewezen, en is deze afwijzing in kracht van gewijsde gegaan, dan vervalt daardoor tevens van rechtswege het beslag. Hetzelfde geldt, indien voor de tenuitvoerlegging van de beslissing in de hoofdzaak een rechterlijk bevelschrift of verlof nodig is, en de beslissing waarbij dit door de rechter is geweigerd in kracht van gewijsde is gegaan.

Art. 726 BRv

lid 1 De artikelen 504a, eerste lid , 505 , 506 , 507a en 513a zijn van overeenkomstige toepassing.

lid 2 De termijn van artikel 508 begint te lopen vanaf de dag dat de schuldeiser een executoriale titel heeft verkregen en deze voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden en aan de schuldenaar is betekend.

Art. 727 BRv

Indien de eis in de hoofdzaak niet binnen de overeenkomstig artikel 700, derde lid , bepaalde termijn is ingesteld, is de beslaglegger verplicht de inschrijving van het beslag in de openbare registers onverwijld te doen doorhalen op straffe van schadevergoeding.

Art. 508 BRv

Rusten op de in beslag genomen zaak een of meer hypotheken, dan zal de beslaglegger het door hem gelegde beslag uiterlijk binnen vier dagen na de inschrijving in de betreffende openbare registers aan de hypotheekhouders doen betekenen; de betekening mag geschieden aan de door deze overeenkomstig art. 3:260 BW lid 3 derde zin gekozen woonplaats.

Toelichting op het begrip zekerheidstelling door de beslagene.

Met de vermelding van het maximumbedrag is niet beoogd het maximale bedrag aan te geven waarvoor het beslag mag worden gelegd, maar het bedrag waarvoor de beslaglegger een vordering op de beslagdebiteur pretendeert en verhaal beoogt te zoeken. Een andere opvatting, namelijk dat het aangegeven maximum-bedrag de maximale hoogte bepaalt van het te leggen beslag, zou kunnen meebrengen dat een schuldeiser in haar recht van verhaal zou worden beknot ingeval ook andere crediteuren hun verhaalsrechten zouden uitoefenen. Niet kan worden aangenomen dat de wetgever een dergelijke afwijking van de in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voorziene regeling van het conservatoir beslag heeft gewild (LJN AU4691, Hoge Raad, uitspraak: 31-01-2006)

Art. 6:51 BW

lid 1 Wanneer uit de wet voortvloeit dat iemand verplicht is tot het stellen van zekerheid of dat het stellen van zekerheid voorwaarde is voor het intreden van enig rechtsgevolg, heeft hij die daartoe overgaat, de keuze tussen persoonlijke en zakelijke zekerheid.

lid 2 De aangeboden zekerheid moet zodanig zijn, dat de vordering en, zo daartoe gronden zijn, de daarop vallende rente en kosten behoorlijk gedekt zijn en dat de schuldeiser daarop zonder moeite verhaal zal kunnen nemen.

lid 3 …

Art. 616 BRv

lid 1 Ingeval van geschil over een krachtens vonnis of beschikking te stellen zekerheid wordt daarover op vordering van de meest gerede partij in kort geding beslist door de voorzieningenrechter van de rechtbank, door wie of door wiens college de zaak in eerste aanleg is behandeld, of, in geval van een arbitraal vonnis, van de rechtbank ter griffie waarvan dat vonnis is neergelegd.

lid 2 Gaat het om een vonnis of beschikking van de kantonrechter, dan wordt de vordering voor deze ingesteld. Gaat het om een uitspraak van een gerechtshof in eerste aanleg, dan wordt de vordering ingesteld voor de voorzieningenrechter van de rechtbank die naar de gewone regels in eerste aanleg bevoegd zou zijn.

lid 3 …

Art 3:3 BW

lid 1 Onroerend zijn de grond, de nog niet gewonnen delfstoffen, de met de grond verenigde beplantingen, alsmede de gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks, hetzij door vereniging met andere gebouwen of werken.

Art 7:3 BW

lid 1 …

lid 2 …

lid 3 Tegen de koper wiens koop is ingeschreven kunnen niet worden ingeroepen:

a. …

f. een executoriaal of conservatoir beslag waarvan het proces-verbaal na de inschrijving van de koop is ingeschreven;

lid 4 De inschrijving van de koop verliest de in lid 3 bedoelde werking met terugwerkende kracht, indien het goed niet binnen zes maanden na de inschrijving aan de koper geleverd is. In dat geval wordt bovendien de koop niet geacht kenbaar te zijn door raadpleging van de openbare registers.

Art 5:106 BW

lid 1 Een eigenaar, erfpachter of opstaller is bevoegd zijn recht op een gebouw met toebehoren en op de daarbij behorende grond met toebehoren te splitsen in appartementsrechten.

lid 2 …

lid 3 …

lid 4 Onder appartementsrecht wordt verstaan een aandeel in de goederen die in de splitsing zijn betrokken, dat de bevoegdheid omvat tot het uitsluitend gebruik van bepaalde gedeelten van het gebouw die blijkens hun inrichting bestemd zijn of worden om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt. Het aandeel kan mede omvatten de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van bepaalde gedeelten van de bij het gebouw behorende grond. In het geval van lid 2 omvat het aandeel de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van bepaalde gedeelten van het stuk grond, die blijkens hun inrichting of aanduiding bestemd zijn of worden om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt.

lid 5 ….

Art 5:117 BW

lid 1 Een appartementsrecht kan als een zelfstandig registergoed worden overgedragen, toegedeeld, bezwaard en uitgewonnen.

lid 2 Onverminderd het in artikel 114 lid 2 bepaalde kunnen goederen die in de splitsing betrokken zijn niet geheel of voor een deel worden overgedragen, verdeeld, bezwaard of uitgewonnen.

Art. 3:268 BW

lid 1 Indien de schuldenaar in verzuim is met de voldoening van hetgeen waarvoor de hypotheek tot waarborg strekt, is de hypotheekhouder bevoegd het verbonden goed in het openbaar ten overstaan van een bevoegde notaris te doen verkopen.

lid 2 ...

Art. 3:278 BW

lid 1 Voorrang vloeit voort uit pand, hypotheek en voorrecht en uit de andere in de wet aangegeven gronden.

Art. 3:279 BW

Pand en hypotheek gaan boven voorrecht, tenzij de wet anders bepaalt.

Opmerking(en)/aanverwant(e) wetsartikel(en)/ evt. toelichting(en) bij akte van art 726 BRv jo. art 505 lid 1 BRv:

Art. 1 ATW

lid 1 Een in een wet gestelde termijn die op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag eindigt, wordt verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.

lid 2 Het vorige lid geldt niet voor termijnen, bepaald door terugrekening vanaf een tijdstip of een gebeurtenis.

Art. 2 ATW

Een in een wet gestelde termijn van ten minste drie dagen wordt, zo nodig, zoveel verlengd, dat daarin ten minste twee dagen voorkomen die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag zijn.

Art. 3 ATW

lid 1 Algemeen erkende feestdagen in de zin van deze wet zijn: de Nieuwjaarsdag, de Christelijke tweede Paas- en Pinksterdag, de beide Kerstdagen, de Hemelvaartsdag, de dag waarop de verjaardag van de Koning wordt gevierd en de vijfde mei.

lid 2 Voor de toepassing van deze wet wordt de Goede Vrijdag met de in het vorige lid genoemde dagen gelijkgesteld.

lid 3 Wij kunnen bepaalde dagen voor de toepassing van deze wet met de in het eerste lid genoemde gelijkstellen. Ons besluit wordt in de Nederlandse Staatscourant openbaar gemaakt.

Art. 4 ATW

Deze wet geldt niet voor termijnen:

a. omschreven in uren, in meer dan 90 dagen, in meer dan twaalf weken, in meer dan drie maanden, of in een of meer jaren;

b. betreffende de bekendmaking, inwerkingtreding of buitenwerkingtreding van wettelijke voorschriften;

c. van vrijheidsbeneming.

Art. 1077 BRv (Algemene slotbepaling)

lid 1 De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de termijn gesteld in de artikelen 443, eerste lid, eerste zin, en 479g, tweede lid.

lid 2 Voor de toepassing van de Algemene termijnenwet worden de termijnen, gesteld in de artikelen 114 tot en met 116, als termijnen in de zin van artikel 1, tweede lid, van die wet aangemerkt.

lid 3 Onder algemeen erkende feestdagen worden in dit wetboek verstaan de in artikel 3 van de Algemene termijnenwet als zodanig genoemde en de bij of krachtens dat artikel daarmede gelijkgestelde dagen.

Opmerking(en)/aanverwant(e) wetsartikel(en)/ evt. toelichting(en) bij akte van art 727 BRv jo. art 513a BRv:

Art. 3:301 BW

lid 1 Een uitspraak waarvan de rechter heeft bepaald dat zij in de plaats treedt van een tot levering van een registergoed bestemde akte of van een deel van een zodanige akte, kan slechts in de openbare registers worden ingeschreven, indien zij is betekend aan degene die tot de levering werd veroordeeld, en

a. in kracht van gewijsde is gegaan, of

b. uitvoerbaar bij voorraad is en een termijn van veertien dagen of zoveel korter of langer als in de uitspraak is bepaald, sedert de betekening van de uitspraak is verstreken.

Art. 3:28 BW

lid 1 Is een inschrijving waardeloos, dan zijn degenen te wier behoeve zij anders zou hebben gestrekt, verplicht van deze waardeloosheid aan hem die daarbij een onmiddellijk belang heeft, op diens verzoek een schriftelijke verklaring af te geven. De verklaringen vermelden de feiten waarop de waardeloosheid berust, tenzij de inschrijving een hypotheek of een beslag betreft.

lid 2 Verklaringen als in lid 1 bedoeld kunnen in de registers worden ingeschreven. Indien de inschrijving een hypotheek of een beslag betreft, machtigen deze verklaringen na inschrijving gezamenlijk de bewaarder tot doorhaling daarvan.

Art. 3:29 BW

lid 1 Worden de vereiste verklaringen niet afgegeven, dan verklaart de rechtbank de inschrijving waardeloos op vordering van de onmiddellijk belanghebbende. Wordt ter verkrijging van dit bevel iemand die in de registers staat ingeschreven gedagvaard, dan worden daarmee tevens gedagvaard al zijn rechtverkrijgenden die geen nieuwe inschrijving hebben genomen.

Art. 35 Kadasterwet

lid 1 Ter inschrijving van een of meer verklaringen van waardeloosheid als bedoeld in artikel 28 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek worden aangeboden authentieke afschriften van een door een notaris opgemaakte verklaring, inhoudende dat degenen te wier behoeve de inschrijving zou hebben gestrekt, schriftelijk hebben verklaard dat zij waardeloos is, en van deze schriftelijke verklaringen die aan die notariële verklaring zijn gehecht.

lid 2 Tenzij de inschrijving een hypotheek of een beslag betreft, vermelden de in het eerste lid bedoelde schriftelijke verklaringen van degenen te wier behoeve de inschrijving zou hebben gestrekt, tevens de feiten waarop de waardeloosheid berust, en houdt de in dat lid bedoelde verklaring van de notaris tevens in dat de vermelde feiten een rechtsgrond voor de waardeloosheid van de inschrijving opleveren.

lid 3 Ter inschrijving van een verklaring als bedoeld in artikel 273 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek wordt aangeboden een authentiek afschrift van die verklaring.

lid 4 Ter inschrijving van een verklaring als bedoeld in art. 3:274 BW wordt aangeboden een authentiek afschrift van de desbetreffende authentieke akte.