jurisprudentie brv art 19-35

ECLI-NL-HR-2019-580

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2019:580

Inhoudsindicatie:

RO 2.16 ECLI-NL-PHR-2019-159 gevolgd

(...) Het dictum is niet (naar zijn aard) bepalend. Het dictum van een onduidelijke uitspraak moet worden uitgelegd in het licht en met inachtneming van de overwegingen die tot het dictum hebben geleid. Art. 31 Rv kan in het bijzonder een wezenlijke rol vervullen bij vergissingen die in het dictum zijn neergelegd. Ook de parlementaire geschiedenis van art. 31 Rv sluit slecht aan bij de gedachtegang van het hof. Daarin wordt juist als voorbeeld genoemd dat het dictum niet aansluit op de overwegingen in een vonnis en de fout juist is te vinden in het dictum. Als sprake is van een verschil van dien aard in de redengeving en het dictum, dat niet duidelijk is of de vergissing in de motivering dan wel in het dictum is begaan, zoals in casu het geval is, leent de uitspraak zich niet voor eenvoudig herstel. Het is dus niet zo dat het dictum naar zijn aard bepalend is en bij tegenstrijdigheid met (een) rechtsoverweging(en) automatisch zwaarder weegt. (...)

Vindplaatsen: Rechtspraak.nl


ECLI-NL-HR-2016-1431

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2016:1431

RO. 4.2.1

Op grond van het Unierecht is uitgangspunt dat de nationale rechter die in een bij hem aanhangig geding een prejudiciële vraag aan het HvJEU heeft gesteld, is gebonden aan de uitspraak van het HvJEU in de prejudiciële procedure, en het bij hem aanhangige geschil dient te beslissen met inachtneming van de uitspraak van het HvJEU. Hieruit volgt dat het de nationale rechter niet vrijstaat om te treden in de juistheid van de oordelen van het HvJEU en zijn eigen oordelen in de plaats te stellen van die van dat hof.

RO. 4.2.2

Het vorenstaande betekent dat de hiervoor in 4.1 weergegeven argumenten van Diageo niet ertoe kunnen leiden dat de Hoge Raad bij de verdere beoordeling van de middelen in het principale en het incidentele beroep niet aan die oordelen is gebonden.

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

ECLI-NL-HR-2015-3476

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2015:3476

Inhoudsindicatie: Procesrecht. Hof trekt eindarrest in en wijst nieuw arrest. Gesloten stelsel van rechtsmiddelen. Schending van hoor en wederhoor is geen kennelijke fout als bedoeld in art. 31 Rv (HR 27 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP8693, NJ 2012/625). Rechter kan niet zelf de rechtskracht van zijn uitspraak aantasten, ook niet met instemming van partijen. Nieuwe cassatietermijn tegen ‘ingetrokken’ arrest.

RO. 3.4.1

De rechter kan zijn uitspraak met toepassing van art. 31 Rv verbeteren als sprake is van een kennelijke fout die zich voor eenvoudig herstel leent. Onder het toepassingsbereik van art. 31 Rv valt niet het geval waarin uitspraak is gedaan met schending van het beginsel van hoor en wederhoor (HR 27 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP8693, NJ 2012/625). De rechter kan zijn uitspraak met toepassing van art. 32 Rv aanvullen als hij heeft verzuimd te beslissen over een onderdeel van het gevorderde of verzochte.

RO. 3.4.2

Buiten het toepassingsbereik van de art. 31 en 32 Rv kan de rechter niet zelf de rechtskracht van zijn uitspraak aantasten, ook niet met instemming van partijen. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat die aantasting is voorbehouden aan de hogere rechter, aan wie door aanwending van een rechtsmiddel kan worden gevraagd een uitspraak uit de vorige instantie te vernietigen.

RO. 3.5.1

Blijkens het hiervoor in 3.2.4 aangehaalde oordeel heeft het hof op enig moment het arrest van 11 maart 2014 ingetrokken en bepaald dat opnieuw arrest zal worden gewezen, en heeft het die intrekkingsbeslissing bij arrest van 10 juni 2014 gehandhaafd.

RO. 3.5.2

Voor zover de klachten betogen dat het hof in het arrest van 10 juni 2014 toepassing heeft gegeven aan art. 32 Rv, kunnen zij niet tot cassatie leiden, omdat het bestreden oordeel daarvoor geen aanknopingspunt bevat.

RO. 3.5.3

In zijn arrest van 10 juni 2014 heeft het hof als omissie aangeduid dat in zijn arrest van 11 maart 2014 geen rekening is gehouden met de antwoordakte van [verweerster] c.s. Voor zover het hof van oordeel was dat dit een schending van het beginsel van hoor en wederhoor was die met toepassing van art. 31 Rv kon worden hersteld, heeft het hof het toepassingsbereik van die bepaling miskend (zie hiervoor in 3.4.1). Voor zover het hof dit niet heeft miskend, maar van oordeel was dat de geconstateerde omissie met toestemming van partijen niettemin door het hof zelf kon worden hersteld, geeft zijn oordeel blijk van een onjuiste rechtsopvatting, omdat het in strijd is met het gesloten stelsel van rechtsmiddelen (zie hiervoor in 3.4.2). In zoverre slagen de klachten.

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

ECLI-NL-HR-2015-1064

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2015:1064

Inhoudsindicatie:

Procesrecht. Pilotreglement civiele dagvaardingszaken Hof ’s-Hertogenbosch. Recht in de zin van art. 79 RO. Verenigbaarheid pilotreglement met art. 35 lid 1 Rv. Bevoegdheid tot het vaststellen van procesreglementen, art. 133 Rv. Ambtshalve akte niet-dienen zonder peremptoirstelling of waarschuwing. Goede procesorde, afweging van belangen. Mogelijkheid van herstel van het verzuim bieden.

RO. 3.7

Onderdeel 2a klaagt dat het hof het pilotreglement in strijd met een goede procesorde heeft toegepast door na de tweede standaardtermijn zonder vooraankondiging of verlening van een laatste termijn akte niet dienen te verlenen. Volgens het onderdeel had het hof moeten letten op de belangen van partijen.

3.8

Het onderdeel slaagt. Het pilotreglement wordt toegepast bij wijze van experiment en wijkt aanmerkelijk af van het landelijk procesreglement in die zin, dat (a) na verstrijken van de termijn voor het indienen van memories, slechts één nadere termijn wordt verleend, terwijl (b) bij overschrijding van die nadere termijn, zonder peremptoirstelling of voorafgaande waarschuwing, ambtshalve akte niet-dienen wordt verleend. In zoverre is sprake van een bijzondere situatie. Weliswaar is aan het pilotreglement de nodige bekendheid gegeven en wordt een advocaat op grond van zijn deskundigheid zonder meer geacht op de hoogte te zijn van de geldende termijnen en de verstrekkende gevolgen van overschrijding (HR 26 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2813, NJ 2014/417 en ECLI:NL:HR:2014:2798, NJ 2014/418), maar hier staat tegenover dat strikte naleving van het reglement meebrengt dat [eiseres] door het verzuim van haar advocaat definitief haar zaak niet in hoger beroep aan de rechter kan voorleggen. Zeker nu de toegang tot de (appel)rechter in het geding is, behoort de sanctie op het niet in acht nemen van de termijnen van het pilotreglement in een redelijke verhouding te staan tot het verzuim. Een goede procesorde brengt dan in de hiervoor onder (a) en (b) omschreven omstandigheden mee dat het belang van het voorkomen van onredelijke vertraging van het geding moet worden afgewogen tegen de ernst van het verzuim en de gevolgen die strikte naleving van het reglement zou hebben voor de procesvoering van de partij die erdoor wordt getroffen. Art. 1.6 van het pilotreglement maakt deze afweging ook mogelijk. In een geval als het onderhavige dient die afweging zonder meer te leiden tot het verlenen van een korte termijn om het verzuim te herstellen. Een termijn van veertien dagen volstaat daartoe. Het hof heeft ten onrechte nagelaten een zodanige termijn te verlenen.

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl; NJB 2015/869; RvdW 2015/559; NJ 2015/210; Prg. 2015/156; JIN 2015/134


ECLI-NL-HR-2009-BH2465

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2009:BH2465

Inhoudsindicatie: Procesrecht. Aanvulling uitspraak op voet van art. 32 Rv. ook bij afwijzing van “meer of anders” gevorderde of verzochte indien daarbij (deel van) vordering of verzoek over het hoofd is gezien.

RO 4.2

De Hoge Raad ziet nochtans aanleiding ten overvloede te overwegen dat - anders dan in de memorie van toelichting bij wetsontwerp 26 855 met betrekking tot art. 1.3.13 is opgemerkt, zoals is weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.4.1 - aanvulling van een uitspraak op de voet van art. 32 Rv. ook kan plaatsvinden als het dictum van die uitspraak weliswaar een afwijzing van het "meer of anders" gevorderde dan wel verzochte bevat, maar de rechter tot de conclusie komt dat hij daarbij een (deel van de) vordering of een (deel van het) verzoek over het hoofd heeft gezien en die afwijzing daarop dan ook geen betrekking heeft.

Vindplaats: Rechtspraak.nl; NJ 2009, 183; RvdW 2009, 515; NJB 2009, 814; JWB 2009/127; JBPR 2009/25 met annotatie van mw. mr. I.P.M. van den Nieuwendijk


ECLI-NL-HR-2009-BG9906

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2009:BG9906

Inhoudsindicatie: Procesrecht; cassatieberoep niet-ontvankelijk wegens overschrijding van cassatietermijn; dag van de uitspraak, bekendheid van procureur, geen uitzondering op strikte handhaving beroepstermijn.

Vindplaats(en): NJ 2009, 206; NJB 2009, 931; Rechtspraak.nl; RvdW 2009, 585

ECLI-NL-HR-2011-BO9675

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2011:BO9675

Inhoudsindicatie: Procesrecht/Familierecht. De waarheidsplicht van art. 21 Rv. geldt voor alle in het wetboek van burgerlijke rechtsvordering geregelde procedures. Of partijen aan deze verplichting hebben voldaan is een feitelijk oordeel. Rechter mag ambtshalve oordelen dat (een van) beide partijen (heeft) hebben gehandeld in strijd met art. 21 Rv. en daaraan, ook zonder dat partijen daarover specifiek hebben gedebatteerd, gevolgen verbinden die in overeenstemming zijn met de aard van en de ernst van deze schending. Ook als de rechtbank op basis van de processtukken tot een inhoudelijke beslissing is gekomen, kan het hof oordelen dat art. 21 Rv. is geschonden. Hof kon aan schending art. 21 Rv. door beide partijen de gevolgtrekking verbinden dat voormalig echtelieden ieder in staat zijn de helft van de kosten voor de kinderen te dragen.

Vindplaats(en): JPF 2011, 85; NJB 2011, 741; Rechtspraak.nl; RFR 2011, 68; RvdW 2011, 418

ECLI-NL-RBGRO-2008-BD8384

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBGRO:2008:BD8384

Inhoudsindicatie: Afwijzing van het verzoek tot afgifte van een herstelbeschikking, omdat er geen sprake is van een duidelijke verschrijving die voor derden kenbaar is.

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

ECLI-NL-HR-2007-AZ4571

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2007:AZ4571

Inhoudsindicatie: Procesrecht; ambtshalve kennisneming door appelrechter van (overwegingen uit) strafvonnissen, schending van het beginsel van hoor en wederhoor (art. 19 Rv).

RO. 2.3.

Het beginsel van hoor en wederhoor is onderdeel van het begrip "fair trial", zoals dit dient te worden begrepen in het licht van de rechtspraak over art. 6 EVRM. Volgens de rechtspraak van het EHRM behelst dit begrip "the right for the parties to have knowledge of and to comment on all evidence adduced or observations filed". In Nederland is deze regel vastgelegd in art. 19 Rv: de rechter stelt partijen over en weer in de gelegenheid hun standpunten naar voren te brengen en toe te lichten en zich uit te laten over elkaars standpunten en over alle bescheiden en andere gegevens die in de procedure ter kennis van de rechter zijn gebracht, een en ander tenzij uit de wet anders voortvloeit. Bij zijn beslissing baseert de rechter zijn oordeel, ten nadele van een der partijen, niet op bescheiden of andere gegevens waarover die partij zich niet voldoende heeft kunnen uitlaten. In de rechtspraak van de Hoge Raad is deze regel vast verankerd(5).

Vindplaats(en): JBPr 2007, 59; JOL 2007, 204; NJ 2007, 178; NJB 2007, 772; Rechtspraak.nl; RvdW 2007, 340

ECLI-NL-HR-2001-AB2376

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2001:AB2376

Inhoudsindicatie:

RO. 2.7

Maar met het vorenstaande is nog niet het hele verhaal verteld. Aan de andere kant van de balans ligt het - in art. 59 Rv in verbinding met art. 121 Grondwet verankerde - motiveringsbeginsel. Dit vereist dat elke rechterlijke beslissing ten minste zodanig moet worden gemotiveerd dat zij voldoende inzicht geeft in de daaraan ten grondslag liggende gedachtegang om de beslissing zowel voor partijen als voor derden - in het geval van openstaan van hogere voorzieningen: de hogere rechter daaronder begrepen - controleerbaar en aanvaardbaar te maken. Hoe ver de motiveringsplicht van de rechter gaat, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.

Vindplaats(en): FJR 2001, 60; JOL 2001, 412; NJ 2001, 495; Rechtspraak.nl; RvdW 2001