jurisprudentie brv art 833-852

ECLI-NL-HR-2020-1251

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2020:1251

Inhoudsindicatie:

maatstaf voor aannemen van rechtsbetrekking in de zin van art. 843a Rv bij gestelde tekortkoming of onrechtmatige daad

RO 3.1.5.

Overeenkomstig de hiervoor in 3.1.3 bedoelde arresten geldt voorts dat de vraag wat in het kader van een vordering uit hoofde van art. 843a Rv bij een gestelde tekortkoming of onrechtmatige daad als een ‘voldoende’ mate van aannemelijkheid kan worden beschouwd, niet in algemene zin kan worden beantwoord. Het komt steeds aan op een waardering van de stellingen en verweren van partijen en de overtuigingskracht van het eventueel reeds overgelegde bewijsmateriaal. Daarbij is enerzijds uitgangspunt dat niet behoeft te zijn voldaan aan de mate van aannemelijkheid die is vereist voor toewijzing in kort geding van een op (dreigend) tekortschieten of onrechtmatig handelen gebaseerde (ge- of verbods)vordering of vordering tot schadevergoeding; anderzijds dienen aan de mate van aannemelijkheid van de gestelde tekortkoming of onrechtmatige daad bij de beoordeling van een inzagevordering hogere eisen te worden gesteld dan bij de beoordeling van een verzoek tot het in beslag mogen nemen van bewijsmateriaal (Vgl. HR 13 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ9958 (Molenbeek Invest/ Begeer c.s.), rov. 3.6.1 en 3.7.1, en HR 13 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3304 (AIB/Novisem), rov. 4.1.6 )

Vindplaatsen: Rechtspraak.nl; NJB 20201896; RvdW 2020/870; JIN 2020/138 met annotatie van Veldhuis, A.F., Mink, J.E.

BIE 2020/20 met annotatie van W.J.G. Maas; TvPP 2020, afl. 5, p. 176; RBP 2020/77


ECLI-NL-GHDHA-2013-3941

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHDHA:2013:3941

Inhoudsindicatie:

Intellectuele Eigendom, vordering ex art. 843a Rv toegewezen. In ieder geval is voldoende voor toewijzing dat eiser zodanige concrete feiten en omstandigheden heeft aangevoerd dat daaruit, ook gelet op de betwisting door de wederpartij en de reactie daarop van eiser, een redelijk vermoeden van (dreigende) inbreuk kan volgen en dat de bescheiden waarvan afgifte of inzage wordt gevorderd van belang zijn voor het (nader) onderbouwen van de gestelde (dreigende) inbreuk en toewijzing van een daarop gebaseerde inbreukvordering. Het hof merkt overigens op dat wellicht de lat nog lager gelegd kan worden en voldoende zou kunnen zijn dat de rechtsbetrekking onderbouwd is gesteld.

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

ECLI-NL-GHARN-2010-BM8041

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHARN:2010:BM8041

Inhoudsindicatie:

Incidentele vordering van werkgever tot inzage van in beslag genomen gegevensdragers van werknemer

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

ECLI-NL-RBROT-2009-BJ7141

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBROT:2009:BJ7141

Inhoudsindicatie:

bewijsbeslag in niet IE-zaak toelaatbaar

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

ECLI-NL-RBUTR-2008-BF7386

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBUTR:2008:BF7386

Inhoudsindicatie:

Incidentele vordering in procedure na een ontslag op staande voet. Werkgeefster vordert dat zij de door haar in conservatoir bewijsbeslag genomen gegevensbestanden mag laten onderzoeken. Uitleg van de reikwijdte van het verlof tot het leggen van dat beslag. Afwijzing van de vordering op grond van het bepaaldheidsvereiste van art. 843a Rv.

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

ECLI-NL-GHSHE-2007-BB3970

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2007:BB3970

Inhoudsindicatie:

Werkgever stelt dat werknemer in strijd heeft gehandeld met het (in overleg met werkgever beperkte) concurrentiebeding door o.a. werkzaamheden te verrichten voor concurrerende ondernemingen en door personeelsleden van werkgever in dienst te nemen of hen (onrechtmatig) te benaderen. Werkgever heeft zijn stellingen onvoldoende feitelijk onderbouwd. Reeds daarom falen de grieven. Summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van de door werkgever jegens werknemer ingestelde vorderingen. Het wordt hoogst onwaarschijnlijk geacht dat de bodemrechter de door werkgever verlangde inzage in c.q. afgifte van (afschriften of uittreksels van) de in beslaggenomen bescheiden zal toestaan. Het bewijsbeslag moet daarom worden opgeheven.

RO. 4.7.3.6.

Voorts is het volgende van belang.

[X.] heeft (ter toelichting op zijn tweede grief) terecht gesteld, dat niet voldaan is aan de op grond van artikel 843a Rv gestelde eis dat sprake dient te zijn van bepaalde bescheiden. Immers, er is beslag gelegd op alle bedrijfsgegevens van [X.] zonder dat bescheiden nader zijn gespecificeerd of naar tijd zijn bepaald.

Daarbij komt dat (zoals [X.] terecht heeft aangevoerd) niet is gebleken dat aan de, aan het verlof verbonden en in de desbetreffende beschikking opgenomen, voorwaarde dat de in beslag genomen kopieën moeten worden bewaard in gesloten enveloppen met telkens aparte, gedetailleerde inhoudsopgave (onderstreping door hof) is voldaan. Naar het oordeel van het hof lijkt hier sprake te zijn van een “fishing expedition” ter voorkoming waarvan artikel 843a Rv juist inperkingen bevat.

In de tweede plaats is van belang dat Nedi-Trade haar stellingen in het onderhavige kort geding (evenals, naar het hof onder 4.7.3.5. heeft overwogen, in de bodemprocedure) onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd. Het hof acht het daarom hoogst onwaarschijnlijk dat Nedi-Trade door de bodemrechter zal worden toegelaten tot het bewijs van de door haar gestelde wanprestatie en onrechtmatige daad.

Op grond van het vorenstaande acht het hof het eveneens hoogst onwaarschijnlijk dat de bodemrechter de door Nedi-Trade verlangde inzage in c.q. afgifte van (afschriften of uittreksels van) de in beslaggenomen bescheiden zal toestaan.

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

ECLI-NL-GHSGR-2007-BB8556

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSGR:2007:BB8556

Inhoudsindicatie:

Artikel 843a Rv. Exhibitieplicht.

RO. 3

Artikel 843a, eerste lid, Rv bindt de toewijsbaarheid van de daar bedoelde vordering aan drie cumulatieve voorwaarden: (1) degene die de vordering doet, dient een rechtmatig belang te hebben en (2) het moet gaan om bepaalde bescheiden (3) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.

RO. 4

Voor zover de vordering betrekking heeft op andere stukken dan de bedoelde aannemingsovereenkomst, is zij zodanig algemeen geformuleerd dat zij niet voldoet aan de voorwaarde dat het moet gaan om bepaalde bescheiden (criterium 2). In zoverre komt de vordering in elk geval niet voor toewijzing in aanmerking.

Vindplaats(en): NJF 2008, 3; Rechtspraak.nl

ECLI-NL-GHARN-2007-BA0018

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHARN:2007:BA0018

Inhoudsindicatie:

RO. 3.2

Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 843a Rv van een algemeen recht op inzage van bescheiden jegens degeen die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft, geen sprake is. Een vordering tot inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde bescheiden kan slechts worden toegewezen indien aan alle voorwaarden van het eerste lid van die bepaling is voldaan. Dit betekent dat de eiser in elk geval een rechtmatig belang moet hebben bij de inzage, het afschrift of het uittreksel en dat hij inzage, afschrift of uittreksel moet vorderen van een bepaalde onderhandse akte of bepaalde andere bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorganger partij is, waaronder ook een rechtsbetrekking valt die is ontstaan uit onrechtmatige daad (vgl. Parl. Gesch. Burg. Procesrecht, p. 554).

Vindplaats(en): JOR 2007, 136; NJF 2007, 277; Rechtspraak.nl

ECLI-NL-HR-2002-AD9609

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2002:AD9609

RO. 3.7.2.

De onder c. (Het "equality of arms-beginsel" noopt ertoe dat [eiser] reeds nu vrijelijk de beschikking krijgt over het door Aegon verzamelde materiaal, zodat hij kan zien wat hij ermee gaat doen en niet hoeft af te wachten of en op welke wijze Aegon het materiaal in de bodemprocedure gaat gebruiken.)

vermelde klacht berust op de opvatting dat Aegon, ongeacht dienaangaande door de bodemrechter te geven beslissingen, verplicht is het door haar verzamelde feitenmateriaal aan [eiser] ter beschikking te stellen, opdat hij dat materiaal desgewenst zelf in het geding kan brengen en de volledigheid en de authenticiteit van het materiaal kan controleren. Die opvatting kan echter niet als juist worden aanvaard, omdat een zovergaande verplichting noch uit het bepaalde in art. 843a Rv., noch uit het beginsel van "equality of arms" voortvloeit.

Vindplaats(en): JBPr 2002, 2; JOL 2002, 316; NJ 2003, 589; Rechtspraak.nl; RvdW 2002, 93

ECLI-NL-HR-2001-AB2371

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2001:AB2371

Inhoudsindicatie:

RO. 3.4

Bij de beoordeling van het eerste onderdeel verwijst de Hoge Raad naar zijn arrest van 23 oktober 1936, NJ 1936, 935, waarin de Hoge Raad heeft overwogen dat overeenkomstig het gewone spraakgebruik onder openbare registers in de eerste plaats moeten worden verstaan de registers die de wet als zodanig aanduidt, of ten aanzien waarvan de wet heeft voorgeschreven dat het publiek op een bepaalde wijze van de inhoud daarvan kan kennis nemen, maar dat ook arresten en vonnissen onder de in dit artikel bedoelde openbare registers dienen te worden gerangschikt. Mede gelet op de vergelijking die het Hof in het vervolg van zijn rov. 4 maakt tussen de tuchtrechtelijke uitspraken waarvan in het onderhavige geding sprake is, en strafarresten en strafvonnissen, moet de hiervoor in 3.3 aangehaalde overweging van het Hof aldus worden verstaan dat, op het voetspoor van deze overweging van de Hoge Raad, voor de toepassing van art. 838 deze tuchtrechtelijke uitspraken op één lijn moeten worden gesteld met arresten en vonnissen.

Vindplaats(en): JOL 2001, 415; NJ 2001, 613; Rechtspraak.nl; RvdW 2001, 124