jurisprudentie brv art 143-148

ECLI-NL-GHARL-2016-8363

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHARL:2016:8363

Inhoudsindicatie: daad va bekendheid

RO. 5.5

Het hof overweegt dienaangaande het volgende. Zoals onder 5.3 overwogen gaat het om de vraag of sprake is van ‘enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is’ kortweg een daad van bekendheid. Daartoe is vereist een door de veroordeelde partij zelf verrichte daad waarbij daden door zijn raadsman buiten een procedure verricht in beginsel niet aan de veroordeelde mogen worden toegerekend (HR 2 oktober 2009, , ECLI:NL:HR:2009:BJ1249, NJ 2009, 480). De Hoge Raad heeft in een zaak waarin door de deurwaarder aan de veroordeelde een brief werd toegezonden waarin van het verstekvonnis sprake was de enkele kennisneming van die brief en het daarop reageren, onvoldoende geacht als daad van bekendheid (HR 9 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ0652, NJ 2009, 491). Het moet gaan om een eigen daad van de veroordeelde waaruit noodzakelijkerwijs en ondubbelzinnig zijn bekendheid met het vonnis voortvloeit. Zelfs het enkele aanhoren van en het globaal op de hoogte zijn van de inhoud van het verstekvonnis is onvoldoende (HR 23 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT4071, NJ 2005, 487).

Vindplaatsen: Rechtspraak.nl; NJF 2017/24

ECLI-NL-HR-2014-2629

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2014:2629

Inhoudsindicatie:

Procesrecht. Tenuitvoerlegging verstekvonnis door derdenbeslag. Aanvang verzettermijn. Art. 143 lid 2 en 3 Rv i.v.m. art. 144, aanvang en onder b, Rv. Bij toepassing van verzettermijnen mag het recht van partijen op toegang tot de rechter niet in de kern worden aangetast (HR 26 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK9154, NJ 2010/526). Derdenbeslagene was niets aan veroordeelde verschuldigd, maar betaalt ten onrechte aan beslaglegger. Is verzettermijn gaan lopen?

R.O. 3.6.4

In gevallen waarin de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis geschiedt ten laste van een goed van de veroordeelde als bedoeld in art. 3:276 BW, dan wel ten laste van een goed van een derde dat is, respectievelijk die zich heeft, verbonden voor de schuld van de veroordeelde, dan wel ten laste van een goed van een derde waarvan de veroordeelde het genot heeft, kan in de regel worden aangenomen dat de veroordeelde op de hoogte raakt van die tenuitvoerlegging en daardoor kennis neemt van dat vonnis, indien dat niet al voordien was gebeurd. In dergelijke gevallen is toepassing van art. 143 lid 3 Rv in beginsel gerechtvaardigd.

Deze aanname geldt evenwel niet voor een geval als het onderhavige, waarin de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis geschiedt door uitbetaling van hetgeen een derde in het kader van een onder hem gelegd beslag heeft verklaard aan de veroordeelde verschuldigd te zijn, terwijl achteraf blijkt dat die derde in het geheel niets aan de veroordeelde verschuldigd was. Nu in een dergelijk geval de mogelijkheid bestaat dat de verzettermijn is verstreken voordat de veroordeelde met het verstekvonnis bekend is geraakt, is toepassing van art. 143 lid 3 in verbinding met art. 144 Rv alsdan niet gerechtvaardigd.

Vindplaatsen: Rechtspraak.nl; NJB 2014/1637

ECLI-NL-RBALK-2011-BU5172

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBALK:2011:BU5172

Inhoudsindicatie:

De verzettermijn is op grond van artikel 143 lid 3 juncto 144 onder b RV verstreken. Onverkorte toepassing van de regeling van de verzettermijn moet echter achterwege blijven indien dit tot een resultaat leidt dat niet voldoet aan de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 EVRM. Dat is hier het geval.

Vindplaats(en): NJF 2012, 50; Rechtspraak.nl

ECLI-NL-HR-2009-BJ0652

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2009:BJ0652

Inhoudsindicatie:

Procesrecht. Verstek. Verzet tijdig ingesteld? Daad van bekendheid. Maatstaf. Veroordeelde waaraan het vonnis niet in persoon is betekend moet zelf een handeling hebben verricht waaruit ondubbelzinnig valt op te maken dat hij over voldoende gegevens beschikte m.b.t. zijn veroordeling om zich daartegen tijdig en adequaat te kunnen verzetten.

Vindplaats(en): JBPr 2010, 4; NJ 2009, 491; NJB 2009, 1866; Rechtspraak.nl; RvdW 2009, 1160

ECLI-NL-HR-GHSGR-2006-AY8792

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSGR:2006:AY8792

Inhoudsindicatie:

Art. 140 lid 1 en 2 Rv juncto art. 335 lid 2 Rv. Vonnis eerste aanleg wordt als een vonnis op tegenspraak beschouwd waartegen niet in verzet kan worden gekomen maar in hoger beroep. Termijn hoeger beroep en art. 6 EVRM.

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

ECLI-NL-HR-2005-AT4071

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2005:AT4071

Inhoudsindicatie:

Van een daad van bekendheid als bedoeld in het eerste lid van deze bepaling is sprake - voor zover in dit geding van belang - wanneer de veroordeelde enige daad heeft gepleegd waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis aan hem bekend is. Dat is pas het geval als die daad naar buiten - maar niet noodzakelijk tegenover de wederpartij of diens raadsman - is verricht en de hiervoor bedoelde bekendheid daaruit ondubbelzinnig volgt.

Zie ook RO AG 2.3 - 2-14

Vindplaats(en): JBPr 2006, 4; JOL 2005, 508; NJ 2005, 487; Rechtspraak.nl; RvdW 2005, 104

ECLI-NL-PHR-2004-AM2341

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:PHR:2004:AM2341

Inhoudsindicatie:

R.O. 2.24

Deze zaak vraagt om het doorhakken van een knoop voor het oude recht.

De omstandigheid dat de toelichting op art. 144 Rv. met geen enkel woord rept over deze wetswijziging, doet vermoeden dat de wetgever met zijn toevoeging in onderdeel b het vóór 1 januari 2002 geldende recht heeft willen codificeren(29).

Om die reden alsmede vanwege de in 2.22 genoemde waarborgen moet de vraag of een verstekvonnis in zijn geheel wordt geacht ten uitvoer te zijn gelegd indien na beslaglegging een eerste uitbetaling heeft plaatsgevonden m.i. dan ook voor het hier toepasselijke art. 82 Rv. oud worden beantwoord overeenkomstig het huidige art. 144, aanhef en onder b, Rv.

Vindplaats(en): JBPr 2004, 32; JOL 2004, 17; NJ 2005, 191; Rechtspraak.nl; RvdW 2004, 18

ECLI-NL-HR-2000-AA4936

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2000:AA4936

Inhoudsindicatie:

RO 3.4.2.

Uitgaande van de omstandigheden van het geval, waaronder het gegeven dat noch de inleidende dagvaarding noch het verstekvonnis aan [huurder] in persoon waren betekend, dat [huurder] met de inhoud van het verstekvonnis eerst bekend werd op de dag dat met de daadwerkelijke tenuitvoerlegging ervan was begonnen, en dat hij ingevolge de wettelijke regeling nog geen vierentwintig uur de tijd had om verzet te doen, geeft het oordeel van de Rechtbank dat toepassing in het onderhavige geval van de in de art. 81, 83 en 84 voor het instellen van verzet gegeven regels in strijd komt met art. 6 EVRM, geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting; dit oordeel is ook niet onvoldoende gemotiveerd; evenmin is het onbegrijpelijk. De tegen dat oordeel gerichte klacht is dan ook ongegrond.

Vindplaats(en): JOL 2000, 136; NJ 2000, 509; Rechtspraak.nl; RvdW 2000, 72