jurisprudentie brv art 475-479a

ECLI-NL-GHAMS-2020-1106

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2020:1106

RO 3.9

(...) Op de eerste plaats bepaalt artikel 430, eerste lid, Rv, voor zover thans van belang, dat de grossen van in Nederland gewezen vonnissen in Nederland ten uitvoer kunnen worden gelegd. De ingestelde vordering om opgave te doen van buitenlands inkomen en vermogen heeft, gelet op het verhaalsoogmerk dat de vordering dient, alleen betekenis voor de tenuitvoerlegging buiten Nederland van het tussen partijen gewezen vonnis van 22 april 2015. Artikel 430, eerste lid, Rv voorziet echter niet in tenuitvoerlegging buiten Nederland, zodat dezelfde begrenzing moet worden aangenomen voor de inlichtingenplicht van een schuldenaar op grond van artikel 475g, eerste lid, Rv. Op de tweede plaats hebben de bepalingen in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering betreffende executoriaal derdenbeslag, zoals in dit geding aan de orde, uitsluitend betrekking op beslag dat kan worden gelegd door een Nederlandse deurwaarder. Diens bevoegdheid is beperkt tot het grondgebied van Nederland. Ook hierom is de inlichtingenplicht van een schuldenaar op grond van artikel 475g, eerste lid, Rv beperkt tot bronnen van inkomsten die vatbaar zijn voor beslag in Nederland, zodat deze plicht zich niet uitstrekt tot inkomen en vermogen in het buitenland.

Vindplaats: Rechtspraak.nl; NJF 2020/176


ECLI-NL-RBMNE-2019-3653

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBMNE:2019:3653

Inhoudsindicatie:

een derde mag een (gedeeltelijk) afschrift van de executoriale titel niet verlangen (opeisen) (ook niet in het licht van de AVG (algemene Verordening Gegevensbescherming); RO 3.13, RO 3.14)

Vindplaatsen: Rechtspraak.nl


ECLI-NL-GHAMS-2017-3353

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2017:3353

Inhoudsindicatie:

De klacht van klaagster valt, samengevat, (...)

Het hof bevestigt de bestreden beslissing. Belangrijkste overweging: aan een vordering van een beslagene op zijn bankinstelling is geen beslagvrije voet verbonden, zodat bij een bankbeslag in beginsel geen rekening hoeft te worden gehouden met de beslagvrije voet.

RO 6.2.

Het hof is - met de kamer - van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat de gerechtsdeurwaarder op het moment van beslaglegging geheel op de hoogte was van het inkomen van de echtgenoot van klaagster en de saldopositie van de bankrekening(en) van klaagster en haar echtgenoot. Voorts was het onder het beslag gebrachte bedrag niet ondubbelzinnig te herleiden tot inkomsten waarop geen beslag mocht worden gelegd gelet op de daarvoor geldende beslagvrije voet.

Verder zou misbruik van recht aan de orde kunnen zijn in het geval een gerechtsdeurwaarder (voldoende) inzicht heeft in de inkomsten en uitgaven van de debiteur en, indien aan de orde, desondanks niet direct tot opheffing van het beslag overgaat. Dat is hier niet het geval. De gerechtsdeurwaarder heeft op 22 september 2015 beslag gelegd op de bankrekening van klaagster. Op dat moment mocht de gerechtsdeurwaarder ervan uitgaan dat de vaste lasten van klaagster (en haar echtgenoot) reeds waren betaald. Het was de gerechtsdeurwaarder bekend dat de nieuwe termijn van uitkering een dag ná het beslag, op 23 september 2015, zou worden bijgeschreven en dat bedrag zou dan niet onder het beslag vallen.

De gerechtsdeurwaarder heeft verder rekening gehouden met het bedrag aan ontvangen zorgtoeslag. Naar het oordeel van het hof heeft de gerechtsdeurwaarder voldoende zorgvuldig gehandeld. Dat klaagster achter liep met de betaling van de huur, zoals ter zitting is opgeworpen, kan de gerechtsdeurwaarder niet worden tegengeworpen, nu hij daarmee geen rekening heeft hoeven houden.

Vindplaatsen: Rechtspraak.nl

ECLI-NL-HR-2017-1009

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2017:1009

Inhoudsindicatie:

Beslagrecht; (...) Derdenbeslag; art. 475 lid 1 Rv. Beslag op zaken die door schuldenaar waren ingebracht in v.o.f.; afgescheiden vermogen (HR 17 december 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1182, NJ 1994/301). (...)

RO. 5.3.3

Middel B klaagt terecht dat de hiervoor in 5.3.1 geciteerde rov. 6.18 blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting. De omstandigheid dat de onroerende zaken waarop [eiseressen] beslag hadden gelegd, waren ingebracht in de v.o.f. die door [verweerder] en [betrokkene 2] werd gedreven, brengt immers mee dat die onroerende zaken een gebonden gemeenschap vormen, bestemd om te worden aangewend tot het bereiken van het doel van de v.o.f., en dat die zaken behoren tot het afgescheiden vermogen van de v.o.f. dat dient als verhaalsobject voor de schuldeisers van de v.o.f. (vgl. HR 17 december 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1182, NJ 1994/301). Privé-schuldeisers van [betrokkene 2] kunnen dan ook geen verhaal nemen op deze onroerende zaken. Het middel is derhalve gegrond.

Vindplaatsen: Rechtspraak.nl

ECLI-NL-RBGEL-2015-7216

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBGEL:2015:7216

Inhoudsindicatie:

Kortgeding procedure; akte van cessie vs derdenbeslag

RO. 4.1.

[eiser] , als executant, maakt er in dit executiegeschil bezwaar tegen dat de derdenbeslagene, Synergy, gehoor gevend aan de akte van cessie van 18 januari 2012, ondanks het executoriaal beslag dat op 4 december 2014 is gelegd, maandelijks een bedrag van € 680,00 van het loon van [gedaagde 1] uitkeert aan B&W Inkomensbeheer en niet het loon van [gedaagde 1] tot aan de beslagvrije voet op grond van het loonbeslag uitkeert aan de executerende deurwaarder. Volgens de executant is de cessie ongeldig omdat die niet werkelijk strekt tot overdracht van de loonvordering aan B&W Inkomensbeheer, maar bedoeld is om B&W Inkomensbeheer daaruit betalingen aan schuldeisers van [gedaagde 1] te laten doen. In ieder geval is de cessie met dat doel paulianeus en daarom vernietigbaar omdat die de benadeling van [eiser] als schuldeiser en executant inhoudt.

RO. 4.2.

B&W Inkomensbeheer heeft ter zitting de situatie en haar positie daarin uitgelegd als volgt. B&W Inkomensbeer legt zich toe op het beheren van inkomen van mensen met schulden met de bedoeling alle bekende crediteuren uit het beheerde inkomen volledig te voldoen. Zij houdt zich dus niet bezig met schuldenregeling of schuldsanering waarbij getracht wordt met schuldeisers tot een akkoord te komen over betaling van een percentage tegen finale kwijting en oefent dus geen schuldbemiddelingsbedrijf uit. De gang van zaken is, aldus nog steeds B&W Inkomensbeheer, zo dat het ‘gecedeerde’ loon door de werkgever wordt overgemaakt op een beheersrekening die op naam staat van de cliënt, in dit geval [gedaagde 1] . Tussen B&W Inkomensbeheer en de cliënt bestaat een overeenkomst op grond waarvan de cliënt het beheer over de gelden op de beheersrekening aan B&W Inkomensbeheer heeft opgedragen en B&W Inkomensbeheer gemachtigd is over die rekening te beschikken. Vanaf die rekening betaalt zij de schuldeisers van [gedaagde 1] en de fee daarvoor aan zichzelf.

RO. 4.3.

Deze uitleg laat voorshands geen andere conclusie toe dan dat van een (werkelijke) cessie geen sprake is. De loonvordering van [gedaagde 1] op zijn werkgever komt niet in het vermogen van B&W Inkomensbeheer, maar wordt uitbetaald op een rekening ten name van [gedaagde 1] . De ‘akte van cessie’ strekt aldus kennelijk niet tot overdracht van een vordering.

De ‘cessie’ kan dan niet aan de beslaglegger worden tegengeworpen. Voor zover al wel overdracht zou plaatsvinden aan B&W Inkomensbeheer of in een eerder stadium heeft plaatsgevonden (voordat op een beheersrekening ten name van de cliënt, zoals thans, werd uitbetaald) is er voorshands reden om de cessie als paulianeus in de zin van artikel 3:45 BW aan te merken. De cessie heeft als effect dat het loon van de debiteur aan verhaal voor beslagleggers wordt onttrokken en uitsluitend wordt aangewend voor de voldoening van crediteuren die hun vordering aan B&W Inkomensbeheer hebben opgegeven. Het lijdt weinig twijfel dat [gedaagde 1] en B&W Inkomensbeheer behoorden te weten dat de benadeling van beslagleggende crediteuren daarvan het gevolg zou zijn. Het ligt voor de hand dat de cessie, die onverplicht is, juist ook bedoeld is om verhaal door crediteuren door middel van beslaglegging te frustreren opdat het loon voor voldoening van crediteuren door tussenkomst van B&W Inkomensbeheer kan worden aangewend. In de zienswijze van B&W Inkomensbeheer behoeft er van benadeling geen sprake te zijn omdat ook de beslagleggende crediteur zich tot haar kan wenden om uit het inkomen, naast andere crediteuren, te worden voldaan. Bovendien is de gang van zaken in de visie van B&W Inkomensbeheer juist in het voordeel van de crediteuren omdat zo iedereen zijn of haar vordering krijgt voldaan, ook zonder over een executoriale titel te hoeven beschikken. Hoewel de gang van zaken praktisch gesproken voor debiteur en crediteuren voordelen kan hebben in die zin dat geen formele juridische rechtsgangen worden gevolgd en minder kosten worden gemaakt, kan deze zienswijze niet worden aanvaard. Voor de voldoening van schuldeisers gelden nauwkeurig in de wet geregelde rechtsfiguren van beslag en executierecht, faillissementsrecht en schuldsanering, die de juiste voldoening van schuldeisers met inachtneming van de paritas creditorum waarborgen. Een buitenwettelijke soort schuldregeling via een cessie die de normale executie voor (andere) crediteuren dwarsboomt, is daarmee in strijd.

RO. 4.4.

B&W Inkomensbeheer heeft zich er nog op beroepen dat de akte van cessie vorige week is ingetrokken omdat alle haar bekende schuldeisers inmiddels zijn voldaan. Dat maakt de zaak niet anders, omdat sinds de beslaglegging op 4 december 2014, de gelden die onder het beslag vielen door Synergy steeds op grond van de cessie zijn uitbetaald en niet aan de executerende deurwaarder zijn afgedragen. De executant houdt er daarom belang bij vastgesteld te krijgen dat de cessie met terugwerkende kracht is vernietigd of nooit een cessie is geweest en daarom niet aan de executant kan worden tegengeworpen.

RO. 4.5.

Het onderhavige geding is een door de deurwaarder op de voet van artikel 438 lid 4 Rv geïnitieerd executiegeschil waarin de executant en de door de deurwaarder bij exploot opgeroepen personen partij zijn. Uit het voorgaande volgt dat Synergy moet worden bevolen het loon vanaf de datum van beslaglegging, 4 december 2014, voor zover dat de beslagvrije voet overstijgt af te dragen aan de executerende deurwaarder. De overige vorderingen kunnen niet in een dictum worden toegewezen omdat dat verklaringen voor recht zouden zijn, waarvoor in dit geding geen plaats is.

Vindplaatsen: Rechtspraak.nl


ECLI-NL-GHDHA-2015-1130

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHDHA:2015:1130

Inhoudsindicatie:

ook beslagvrije voet bij verpande loonvordering

RO 2.7

Uit artikel 7:633 BW volgt dat in een geval als het onderhavige - waarin de werknemer diens loonvordering aan een derde heeft verpand en die derde zijn pandrecht aan de werkgever heeft medegedeeld - de verpanding slechts in zover geldig is als beslag op het loon geldig zou zijn. Dit houdt in dat de verpanding wat betreft het gedeelte van het loon waarop ingevolge het bepaalde in artikel 475b e.v. Rv geen geldig beslag kan worden gelegd (de beslagvrije voet), ten nadele van de werknemer geen effect sorteert. De werkgever moet dat beslagvrije deel van het loon derhalve ondanks de verpanding aan de werknemer betalen. De verpanding heeft derhalve aan het recht op loon dat [appellante] jegens Lucas had geen afbreuk gedaan, voor zover het het niet voor beslag vatbare deel van dat loon betreft.

Vindplaatsen: Rechtspraak.nl


ECLI-NL-HR-2014-3068

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2014:3068

Inhoudsindicatie:

Cassatie in het belang der wet; vervolg op HR 6 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1342, NJ 2014/300. Valt eens per jaar uitgekeerd vakantiegeld onder de beslagvrije voet? Art. 475b e.v. Rv. Strekking regeling beslagvrije voet, minimaal noodzakelijke bestaanskosten, berekening. Karakter vakantiegeld, moment van uitbetaling. Overeenkomstige toepassing art. 475b lid 3 Rv; consequenties

RO 2.4.3.

Hoewel de maandelijkse aanspraak op vakantiegeld dus niet tot een maandelijks opeisbare vordering leidt - behoudens de hierna te vermelden mogelijkheid van een afwijkende regeling -, is die aanspraak wel te rekenen tot het maandelijkse loon of de maandtermijn van een uitkering (vgl. onder meer art. 17 leden 1 en 3 Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, art. 28 AOW en art. 19 lid 3 en 45 lid 1 Wet werk en bijstand).Bij het einde van de dienstbetrekking wordt aan de werknemer dan ook het bedrag aan vakantiegeld uitbetaald waarop hij op dat tijdstip aanspraak heeft verworven (art. 17 lid 3 Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag). Voorts biedt de wet voor veel gevallen de mogelijkheid om het vakantiegeld maandelijks te voldoen (vgl. art. 17 lid 2 Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag met betrekking tot loon en de in het voorafgaande artikellid genoemde uitkeringen).

RO. 2.4.4

In verband met het hiervoor in 2.4.3 omschreven karakter van het vakantiegeld is het gerechtvaardigd, mede gelet op de strekking van de beslagvrije voet om het bestaansminimum te waarborgen, om voor de berekening van hetgeen aan de beslaglegger kan worden uitgekeerd in verband met de beslagvrije voet, de jaarlijkse uitkering van het vakantiegeld op één lijn te stellen met een nabetaling van de maandelijkse bedragen waarmee het vakantiegeld in de voorafgaande periode is opgebouwd.

Een andere opvatting, zoals die welke door het middel wordt aangevoerd, zou meebrengen dat de toepassing van de beslagvrije voet in gevallen waarin het maandelijkse inkomen beneden die voet blijft, tot verschillende uitkomsten leidt naar gelang het vakantiegeld jaarlijks dan wel maandelijks wordt uitbetaald. Aangezien het hier gaat om gevallen die in wezen gelijk zijn, bestaat voor dit verschil geen rechtvaardiging.

Art. 475b lid 3 Rv dient daarom voor de berekening van hetgeen aan de beslaglegger kan worden uitgekeerd in verband met de beslagvrije voet overeenkomstig te worden toegepast op de jaarlijkse uitkering van het vakantiegeld op de wijze als hierna vermeld.

RO. 2.4.5

Art. 475b lid 3 Rv houdt in dat beslag op nabetalingen niet verder geldig is dan indien de betaling gedurende het beslag tijdig is geschied. Dit moet aldus worden verstaan dat beslag op een nabetaling ongeldig is indien en voor zover die betaling in de maand waarin deze zou hebben plaatsgevonden wanneer zij tijdig was geschied, niet onder het beslag zou zijn gevallen (bijvoorbeeld omdat in die maand nog geen beslag lag of omdat in die maand het inkomen beneden de beslagvrije voet bleef).

Bij de hiervoor in 2.4.4 bedoelde overeenkomstige toepassing van deze bepaling voor de berekening van hetgeen aan de beslaglegger kan worden uitgekeerd in verband met de beslagvrije voet, dient de jaarlijkse uitbetaling van het vakantiegeld te worden gelijkgesteld aan twaalf nabetalingen die ieder moeten worden toegerekend aan de maand waarin het desbetreffende gedeelte van het vakantiegeld is opgebouwd, en wel- teneinde aan de strekking van de beslagvrije voet recht te doen - ongeacht of in die maanden het beslag al lag.

Dit betekent dat beslag op vakantiegeld ongeldig is indien en voor zover het inkomen (inclusief de aanspraak op vakantiegeld) in de maand waarin het desbetreffende gedeelte van het vakantiegeld werd opgebouwd, beneden de beslagvrije voet bleef, ongeacht of in die maand beslag lag.

RO. 2.4.6

Het voorgaande brengt mee dat de jaarlijkse uitbetaling van het vakantiegeld geheel voor beslag vatbaar is indien het maandelijkse inkomen in de maanden waarin het vakantiegeld werd opgebouwd, steeds boven de beslagvrije voet uitkwam. Indien het maandelijkse inkomen in die maanden steeds beneden de beslagvrije voet is gebleven, is het vakantiegeld slechts voor beslag vatbaar voor zover het als maandelijkse aanspraak tezamen met het daadwerkelijk in die maanden genoten inkomen zou zijn uitgekomen boven de beslagvrije voet in die maanden, telkens per maand beoordeeld. Indien de schuldenaar in de periode waarin het vakantiegeld werd opgebouwd een wisselend inkomen heeft genoten, waardoor het in sommige maanden beneden de beslagvrije voet bleef en in andere maanden daar bovenuit kwam, geldt eveneens hetgeen in de vorige volzin is vermeld.

Vindplaatsen: Rechtspraak.nl

ECLI-NL-HR-2013-BZ9959

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2013:BZ9959

Inhoudsindicatie:

Vormerkung. Art. 7:3 lid 3 BW bevat limitatieve opsomming rechtsfeiten die niet tegen koper kunnen worden ingeroepen. Daaronder valt niet derdenbeslag onder de koper op de koopsom, ook al staat dat beslag aan daadwerkelijke nakoming koopovereenkomst in de weg. Belang bij hoger beroep. Proceskostenveroordeling.

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

ECLI-NL-RBAMS-2011-BR3777

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBAMS:2011:BR3777

Inhoudsindicatie:

KG; Geldvordering. Artikel 475e Rv. Tussen partijen is in geschil met ingang van welke datum de beslagvrije voet moet worden toegepast. De voorzieningenrechter is - gelet op de bedoelingen van de wetgever - van oordeel dat de beslagvrije voet in beginsel geldt vanaf de datum van de beslaglegging. In dit kort geding is niet gebleken dat eisers toerekenbaar onvolledige gegevens hebben verschaft. Gedaagden zijn daarom verplicht de teveel ingehouden bedragen terug te betalen.

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

ECLI-NL-RBHAA-2011-BQ0131

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBHAA:2011:BQ0131

Inhoudsindicatie:

Kort geding; executoriaal derdenbeslag; beslagvrije voet; Ten laste van eiser is beslag is beslag gelegd onder de Sociale Verzekeringsbank op de AOW-uitkering van eiser, voor zover die uitkering de beslagvrije voet te boven gaat. Voorts is ten laste van eiser beslag gelegd onder de ING Bank op het tegoed op de bankrekening van eiser. Het betreft de rekening waarop de AOW-uitkering wordt gestort. Eiser vordert opheffing van het beslag onder de ING Bank, nu dat een doorkruising van de regeling van de beslagvrije voet zou zijn. De voorzieningenrechter overweegt dat indien komt vast te staan dat de rekening van eiser door geen andere bron dan de AOW-uitkering gevoed wordt, de bescherming die eiser op grond van de artikelen 475b - 475g Rv toekomt illusoir zou worden, hetgeen tot maatschappelijk onaanvaardbare consequenties zou leiden. In het onderhavige geval doet die situatie zich echter niet voor, nu op de rekening ook andere bedragen zijn binnengekomen en het totaal van die bedragen het tegoed waarop beslag is gelegd ruim overschrijdt. De voorziening wordt geweigerd.

Vindplaats(en): PJ 2011, 68; Rechtspraak.nl

ECLI-NL-RBAMS-2010-YB0365

http://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI_NL_RBAMS_2010_YB0365

Inhoudsindicatie:

Loonbeslag. Bij het bepalen van de beslagvrije voet is geen rekening gehouden met woon- en reiskosten. De Kamer acht het door de gerechtsdeurwaarder ingenomen standpunt onjuist en verklaart de klacht gegrond.

Vindplaats(en): TRNL YB0365

ECLI-NL-HR-2010-BN1252

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2010:BN1252

Inhoudsindicatie:

Koop registergoed. Derdenbeslag onder koper op koopsom. Betaling koper in weerwil van beslag door storting koopsom onder notaris bevrijdend jegens beslaglegger? Uitleg art. 7:3 lid 3 BW. Tot de in dit artikellid gegeven opsomming behoort niet het hier aan de orde zijnde geval van derdenbeslag onder de koper op de koopsom, hoezeer ook in een dergelijk beslag een hindernis gelegen kan zijn voor de effectuering van het recht van de koper op daadwerkelijke nakoming van de koopovereenkomst.

Vindplaats(en): JBPr 2010, 58; JOR 2010, 333; NJB 2010, 1888; Rechtspraak.nl; RN 2011, 1; RvdW 2010, 1166

ECLI-NL-RBZLY-2009-BI7308

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBZLY:2009:BI7308

Inhoudsindicatie:

Verklarings - betwistingsprocedure ex art. 476a / 477 Rv.

RO 4.5.1.

De rechtbank stelt in het kader van die beoordeling voorop dat die gerechtelijke verklaring in beginsel alleen betrekking hoeft te hebben op datgene wat [gedaagde] in Nederland aan [A] is verschuldigd. Overeenkomstig het uit artikel 430 Rv volgende territorialiteitsbeginsel omvat een in een Nederland gelegd derdenbeslag geen beslagobjecten die buiten Nederlands grondgebied zijn gesitueerd, tenzij zulks specifiek in een Verdrag is voorzien dan wel zulks voldoet aan de criteria voor enige extraterritoriale werking van derdenbeslag, zoals geformuleerd in het arrest van de Hoge Raad van 26 november 1954, NJ 1955, 698 (Lindeteves/Meilink).

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

ECLI-NL-RBALM-2009-BH4739

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBALM:2009:BH4739

Inhoudsindicatie:

Namens gedaagde is executoriaal derdenbeslag gelegd ten laste van eiseres onder de Belastingdienst/Toeslagen te Utrecht op de op grond van de Wet Kinderopvang aan haar verstrekte toeslag. Vordering opheffing van het beslag wordt afgewezen. Beslag niet in strijd met het beslagverbod van artikel 45 van de Algemene Wet Inkomensafhankelijke Regelingen.

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

ECLI-NL-RBAMS-2008-BG4910

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBAMS:2008:BG4910

Inhoudsindicatie:

Een exploot inhoudende een derdenbeslag op de bankrekening van de beslagene kan, gelet op het bepaalde in artikel 50 Rv, op ieder kantoor van de desbetreffende bank worden betekend.

Vindplaats(en): JBPr 2009, 4; JOR 2009, 29; NJF 2009, 5; Rechtspraak.nl; RF 2009, 67

ECLI-NL-GHAMS-2007-BB3135

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2007:BB3135

Inhoudsindicatie:

Derdenbeslag onder de bank, terwijl ook beslag gelegd is onder de uitkerende instantie, kan onder omstandigheden vexatoir zijn. Beslagenen ontvangen echter gelden uit andere bronnen dan uitkering en vergoeding van zorgkosten.

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

ECLI-NL-HR-2007-AZ0614

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2007:AZ0614

Inhoudsindicatie:

Beslag- en executierecht. Invorderingszaak, verklaringsprocedure na executoriaal derdenbeslag uit hoofde van dwangbevel (art. 476a Rv.) over de vraag of ten tijde van de beslaglegging een al dan niet toekomstige vordering van de geëxecuteerde op de derde-beslagene bestond; giraal betalingsverkeer, rechtsverhouding tussen giro-instelling of bank en begunstigde rekeninghouder niet goederenrechtelijk maar verbintenissenrechtelijk van aard.

RO 2.28.

Art. 475 Rv is tot stand gekomen in het kader van de invoering van de Boeken 3 - 6 BW(21). De memorie van toelichting vermeldt onder meer:

"(...) dat in artikel 475 lid 1 ook is aangegeven in hoeverre ook toekomstige vorderingen onder het beslag vallen. De gekozen maatstaf eist dat de vordering rechtstreeks zal worden verkregen uit een ten tijde van het beslag reeds bestaande rechtsverhouding. Dit komt neer op een handhaving van wat valt af te leiden uit de huidige rechtspraak, zij het dat deze in verband met de terminologie van de huidige wet hier juist spreekt van "reeds bestaande rechtsvorderingen"; men zie H.R. 7 juni 1929, N.J. 1929, 1285, en 25 februari 1932, N.J. 1932, 301. Een vordering uit huur of pacht of uit een andere overeenkomst die tot bepaalde toekomstige betalingen verplicht, valt onder het beslag, wanneer de overeenkomst reeds op het tijdstip van het beslag was tot stand gekomen. Maar wordt bijv. beslag gelegd op een giro- of een bankrekening, dan wordt alleen het op het tijdstip van het beslag aanwezige saldo getroffen, omdat later binnenkomende bedragen geen vorderingen opleveren die rechtstreeks worden verkregen uit de verhouding van de geëxecuteerde tot zijn giro-instelling of bank."(22)

Vindplaats(en): JOL 2007, 51; JOR 2007, 79; NJ 2007, 76; NJB 2007, 370; Rechtspraak.nl; RvdW 2007, 123

ECLI-NL-HR-2006-AY7922

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2006:AY7922

Inhoudsindicatie:

Procesrecht, derdenbeslag. Geschil tussen notaris en beslaglegger over de terugvordering door de notaris wegens onverschuldigde betaling van geldsom die hij in verband met een geschil tussen anderen op zijn derdenrekening in depot had gehouden en als derde-beslagene overeenkomstig een door hem afgelegde maar onjuiste verklaring ex art. 476a en 476b Rv. aan de met executie belaste deurwaarder heeft afgedragen; verklaring levert nog geen titel tot betaling, uitwerking van HR 30 november 2001, nr. C00/041, NJ 2002, 419.

In dit arrest heeft de Hoge Raad de volgende drie uitgangspunten geformuleerd (rov. 3.3.2):

"a) In geval van derden-beslag wordt de derde-beslagene, zonder daartoe zelf aanleiding te geven, betrokken in een geding tussen de executant en de geëxecuteerde;

b) De derde-beslagene mag als gevolg van het derdenbeslag niet in een slechtere positie komen dan waarin hij stond tegenover de geëxecuteerde;

c) Een derde-beslagene zal in beginsel ook niet meer aan de executerende deurwaarder behoeven te voldoen, of ter beschikking te stellen, dan hij aan de geëxecuteerde schuldig was of aan deze diende af te geven."

Vindplaats(en): JBPr 2007, 33; JOL 2006, 727; JOR 2007, 26; NJ 2007, 540; Rechtspraak.nl; RvdW 2006, 1104

ECLI-NL-HR-2005-AS2619

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2005:AS2619

Inhoudsindicatie:

RO 3.6

(...) Het is in overeenstemming met het in art. 477 Rv. in verbinding met art. 477a Rv. neergelegde wettelijke systeem, waarin aan de derdenbeslaglegger de bevoegdheid toekomt zijn vordering op de beslagdebiteur te verhalen door inning van de vordering van de beslagdebiteur op de derde-beslagene, dat de derdenbeslaglegger wiens beslag een vordering onder hypothecair verband heeft getroffen, profiteert van de aan de beslagen vordering verbonden hypothecaire voorrang boven andere schuldeisers die verhaal zoeken op het hypothecair verbonden registergoed. Een andere opvatting zou aan het derdenbeslag het niet te rechtvaardigen effect verlenen dat de overige schuldeisers van de derde-beslagene bij de verdeling van de opbrengst van het verhypothekeerde registergoed door dat beslag zouden worden bevoordeeld, terwijl degene ten laste van wie dat beslag gelegd is gedupeerd zou worden door het verval van de aan de beslagen vordering verbonden voorrang.

Vindplaats(en): JBPr 2006, 2; JOL 2005, 149; JOR 2005, 131; NJ 2006, 362; Rechtspraak.nl; RvdW 2005, 39

ECLI-NL-HR-2005-AR2776

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2005:AR2776

Inhoudsindicatie:

RO 5.3.4.

(...) Het vorenoverwogene brengt mee dat - behoudens in een hier zich niet voordoend geval van misbruik van bevoegdheid - het een beslaglegger vrijstaat om - na derdenbeslag te hebben gelegd zonder de daarbij afgelegde buitengerechtelijke verklaring (tijdig) te betwisten - opnieuw ten laste van dezelfde schuldenaar onder dezelfde derde beslag te doen leggen en de naar aanleiding van dat latere beslag afgelegde buitengerechtelijke verklaring in rechte te betwisten.

Vindplaats(en): JBPr 2005, 62; JOL 2005, 31; NJ 2006, 310; Rechtspraak.nl; RvdW 2005, 17

ECLI-NL-HR-2004-AP4504

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2004:AP4504

Inhoudsindicatie:

beslag op kredietruimte niet mogelijk.

o.a. RO. 3.6

Het wilsrecht van de cliënt dat ligt besloten in de bevoegdheid tot afroep is naar zijn aard niet vatbaar voor beslag en executie omdat dit recht niet kan worden overgedragen.

Evenmin kan het wilsrecht door de beslaglegger in de plaats van de beslagene/cliënt worden uitgeoefend. Het onderhavige wilsrecht is niet vatbaar voor overdracht omdat door overdracht een rechtsbetrekking zou ontstaan tussen de derde aan wie het recht wordt overgedragen en de kredietverlenende bank, zonder dat de bank daarover enigerlei zeggenschap zou hebben, terwijl voor haar de persoon van haar wederpartij van groot belang is.

De vraag of de beslaglegger in verband met een door hem gelegd derdenbeslag een door de beslagene nog niet uitgeoefend wilsrecht in diens plaats mag uitoefenen, laat zich niet in algemene zin beantwoorden aangezien het antwoord afhankelijk is van de aard van het wilsrecht in kwestie.

Vindplaats(en): JBPr 2004, 68; JOL 2004, 558; JOR 2004, 338; NJ 2006, 203; Rechtspraak.nl; RvdW 2004, 123

ECLI-NL-PHR-2001-AD3953

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:PHR:2001:AD3953

Inhoudsindicatie:

RO 2.20

De derde-beslagene die stelt dat hij zich heeft vergist bij het doen van zijn verklaring als bedoeld in art. 476a Rv. omdat hij heeft verklaard dat hij iets aan de beslagdebiteur verschuldigd is, terwijl hij dat aan een ander verschuldigd is, kan een beroep doen op oneigenlijke dwaling. Zijn wil en verklaring lopen uiteen: hij wil invullen dat hij de beslagdebiteur niets verschuldigd is, maar heeft - door onnauwkeurig lezen van het hem uitgereikte formulier en/of zijn administratie - op het formulier ingevuld dat hij de beslagdebiteur een bepaald bedrag schuldig is.

RO 2.21

De beslaglegger zou dit beroep kunnen pareren met het beroep op gerechtvaardigd vertrouwen in de zin van art. 3:35 BW. De derde-beslagene wordt dan gebonden alsof bij hem wel degelijk een wil aanwezig was. Die gebondenheid leidt er evenwel niet zonder meer toe dat hij ook gehouden is af te dragen hetgeen hij heeft verklaard aan de beslagdebiteur schuldig te zijn. Een vergeefs beroep op discrepantie tussen wil en verklaring laat onverlet dat de derde beslagene onder omstandigheden op de verklaring kan terugkomen.

RO 2.22

Er zijn echter wel grenzen.

Van de derde die ontdekt dat zijn verklaring niet juist is, mag worden verwacht dat hij de beslaglegger daarvan zo spoedig mogelijk in kennis stelt. Laat hij dat na, dan kan, zoals het hof ook heeft geoordeeld, het afleggen van een onjuiste verklaring en het niet tijdig rectificeren daarvan onder omstandigheden jegens de beslaglegger onrechtmatig zijn, zodat de beslaglegger vergoeding kan vorderen van de schade die hij dientengevolge heeft geleden.

In dit geval staat in cassatie vast dat [eiseres] geen verhaalsmogelijkheden heeft laten lopen (zie hiervoor onder 2.2 en 2.3). In zoverre heeft [eiseres] dan ook geen belang bij subonderdeel 1.3.

RO 2.23

In de tweede plaats kan het niet tijdig uitoefenen van de bevoegdheid de afgelegde verklaring te herroepen onder omstandigheden een beroep op rechtsverwerking rechtvaardigen. Voor een beroep op rechtsverwerking - dat niet meer is dan een bijzondere toepassing van de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid - is immers plaats in alle rechtsbetrekkingen die worden beheerst door de redelijkheid en billijkheid, ook buiten het vermogensrecht.

RO. 2.24

De vraag of een partij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid haar recht - hier het uitoefenen van de bevoegdheid de verklaring te herroepen - heeft verwerkt, dient te worden beantwoord aan de hand van de omstandigheden van het geval. Volgens vaste jurisprudentie is het enkele stilzitten daarvoor niet voldoende.

Vindplaats(en): JOL 2001, 712; NJ 2002, 419; Rechtspraak.nl; RvdW 2001, 196

ECLI-NL-HR-2001-AA9441

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2001:AA9441

Inhoudsindicatie:

geen beslag op kwaliteitsrekening

Vindplaats(en): JOL 2001, 21; JOR 2001, 50; NJ 2002, 371; Rechtspraak.nl; RvdW 2001, 29

ECLI-NL-HR-1998-ZC2749

Deze uitspraak is niet gepubliceerd op Rechtspraak.nl.

Hieronder treft u wel een inhoudsindicatie aan van het gewezen arrest.

Inhoudsindicatie:

Aan de orde is de vraag ten laste van welke echtgenoot een derdenbeslag onder een bank moet worden gelegd op een alleen op naam van de vrouw staande bankrekening voor een vordering van de schuldeiser op de man als schuldenaar in een geval waarin de man en de vrouw in algehele gemeenschap van goederen zijn gehuwd. In die situatie moet derdenbeslag ten laste van de vrouw worden gelegd, omdat de vrouw de geëxecuteerde of beslagene is. Zij is immers degene op wier naam de bankrekening is gesteld en die aldus in een contractuele verhouding tot de bank staat, terwijl hetgeen zij uit die verhouding van de bank te vorderen heeft onder haar bestuur staat zoals volgt uit het bepaald in art 1:97 lid 1 BW. Dat de vrouw zelf geen schuldenaar is met betrekking tot de vordering waarvoor beslag wordt gelegd, staat niet eraan in de weg dat beslag wordt gelegd ten laste van de vrouw op de tot de gemeenschap behorende goederen die op haar naam staan.

Vindplaats(en): JOW 2005, 47; NJ 1999, 130; RvdW 1998, 191

ECLI-NL-RBROT-1995-AD2365

Deze uitspraak is niet gepubliceerd op Rechtspraak.nl.

Hieronder treft u wel een inhoudsindicatie aan van het gewezen arrest.

Inhoudsindicatie:

derde-beslagene in verzuim te verklaren? Voorwaarde voor toewijzing van een vordering ex art 477a Rv is dat de derde-beslagene in verzuim is met het doen van de verklaring (BW art 6:82). Verzuim treedt niet van rechtswege in door het verloop van de termijn van vier weken als bedoeld in art. 476a Rv. Een uitdrukkelijke ingebrekestelling na de aanvang van die termijn is daartoe noodzakelijk.

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl; NJ 1996, 313

ECLI-NL-HR-1994-ZC1336

Deze uitspraak is niet gepubliceerd op Rechtspraak.nl.

Hieronder treft u wel een inhoudsindicatie aan van het gewezen arrest.

Inhoudsindicatie:

Wanneer degene onder wie derdenbeslag is gelegd het verschuldigde onder zich houdt, kan niet worden gezegd dat hij tekortschiet in de nakoming van zijn verbintenis jegens de beslagene, zolang het beslag voortduurt. Ingevolge art. 475h lid 1 tweede volzin Rv zou een weerwil van het beslag gedane betaling of afgifte immers niet tegen de beslaglegger kunnen worden ingeroepen en zou – zoals bepaald in art 6:33 BW – de derde onder wie het beslag is gelegd genoodzaakt kunnen worden opnieuw aan de beslaglegger te betalen (zie ook HR 31 mei 1991, NJ 1992, 261). Komt de vordering waarvan de beslaglegger betoogt dat zij door het beslag is getroffen, in werkelijkheid aan een ander toe, dan zal de derde in beginsel in weerwil van het beslag aan deze ander bevrijdend kunnen en moeten betalen. Uit art 6:37 BW vloeit echter voort dat de derde onder wie het beslag is gelegd, bevoegd is ook jegens deze ander de nakoming van zijn verbintenis op te schorten indien hij op redelijke gronden eraan twijfelt of die ander degene is aan wie hij betalen moet. Ook bij een op deze bevoegdheid gegronde opschorting van de nakoming van de verbintenis, is geen sprake van tekortkoming in die nakoming.

Vindplaats(en): NJ 1995, 268; RvdW 1994, 93

ECLI-NL-RBASS-1992-AD1764

Deze uitspraak is niet gepubliceerd op Rechtspraak.nl.

Hieronder treft u wel een inhoudsindicatie aan van het gewezen arrest.

Inhoudsindicatie:

geen veroordeling tot betaling door derde-beslagene van het bedrag waarvoor beslag is gelegd, indien de derde-beslagene vooraf niet is aangemaand tot het doen van de verklaring ex art 476a Rv.

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl; NJ 1993, 356

ECLI-NL-HR-1992-ZC0467

Deze uitspraak is niet gepubliceerd op Rechtspraak.nl.

Hieronder treft u wel een inhoudsindicatie aan van het gewezen arrest.

Inhoudsindicatie:

vervreemding bij voorbaat van uit een bestaande rechtsverhouding voortvloeiende toekomstige vorderingen op een derde. De thans in art 475h RV neergelegde regel dat een vervreemding nadat het beslag is gelegd op zulke vorderingen niet aan de beslaglegger kan worden tegengeworpen, moet aldus worden verstaan dat een na de vervreemding onder die derde gelegd beslag niet kan worden tegengeworpen aan degene die de vorderingen verkrijgt krachtens de vóór het beslag verrichte levering die voor die vervreemding vereist is. De regel komt erop neer dat een overdracht of verpanding bij voorbaat niet kan worden doorkruist door latere beslagen van individuele schuldeisers, doch slechts door het algemene faillissementsbeslag.

Vindplaats(en): NJ 1992, 744; RvdW 1992, 26