Tuchtrecht

In deze map vindt je diverse tuchtuitspraken terug (gegeven door de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders als een bij wet ingesteld tuchtrechtcollege o.g.v. de Gerechtsdeurwaarderswet alsmede die van het Gerechtshof Amsterdam (hoger beroep)).

Verder zijn hier als sub-map opgenomen:


**********************************************************************************************************

ECLI-NL-TGDKG-2020-54

Inhoudsindicatie:

(...) bij beslaglegging onder de werkgever van de partner van een schuldenaar dient een hoge mate van zorgvuldigheid in acht te worden genomen (...) de ondergrens voor het in acht nemen van de zorgvuldigheid, het op voorhand bevragen van het (openbare) huwelijksgoederenregister. (...); RO 4.4, RO 4.5)

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-TGDKG-2020-53

Inhoudsindicatie:

RO 4.12

(...) in 'Corona-tijd' is handelen tot een poging tot beslag roerende zaken niet zoals een goed gerechtsdeurwaarder betaamt. (...)

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-GHAMS-2020-1227

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHAMS:2020:1227

Inhoudsindicatie:

Klacht tegen gerechtsdeurwaarders. Verantwoordelijke gerechtsdeurwaarder. Een klacht tegen een deurwaarderskantoor kan worden behandeld als ware dit een klacht tegen alle aan dat kantoor verbonden gerechtsdeurwaarders. Mag een deurwaarder overgaan tot executie van een (vermeende) titel? Het is aan de gerechtsdeurwaarder om op basis van een marginale toetsing te beslissen of de aan hem verstrekte gegevens voldoende grond bieden voor het te leggen van loonbeslag. Gerechtsdeurwaarder heeft in dit geval een onjuiste afweging gemaakt. Onder de geschetste omstandigheden hadden de gerechtsdeurwaarders niet op grond van het enkele feit dat klager na zovele jaren niet in staat of bereid was betalingsbewijzen over te leggen, mogen besluiten de verweren van klager en diens advocaten te passeren en over te gaan tot inning van de betwiste vordering door middel van het ingrijpende middel van loonbeslag. Dat zij dat toch hebben gedaan is tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klacht gedeeltelijk gegrond/ongegrond.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-TGDKG-2019-192

Inhoudsindicatie:

RO 4.6

Ten aanzien van klachtonderdeel e. heeft stelt de kamer vast dat de gerechtsdeurwaarder de fout heeft erkend. De ontruiming van de woning in Groningen is niet correct uitgevoerd, omdat daar lampen en een kast zijn achtergebleven. Daarnaast heeft de gerechtsdeurwaarder in opdracht van de executant ook de gordijnen laten hangen. Deze handeling is tuchtrechtelijk laakbaar, omdat de gerechtsdeurwaarder de woning volledig dient te ontruimen, tenzij bij overeenkomst daarover iets anders is afgesproken. Hiervan is echter niet gebleken.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-TGDKG-2019-138

Inhoudsindicatie:

RO 7.3

Er bestaat voor een gerechtsdeurwaarder geen wettelijke verplichting om een aanplakbiljet te verwijderen indien de geplande openbare verkoop niet doorgaat. Het had weliswaar netter geweest als de gerechtsdeurwaarder het gemeentehuis te [ ] telefonisch had benaderd om het betreffende aanplakbiljet te verwijderen, maar de gerechtsdeurwaarder heeft met het nalaten ervan niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld (...)

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-TGDKG-2019-133

Inhoudsindicatie:

RO 4.9

(...) Niet is gebleken dat de gerechtsdeurwaarders op enig moment uitvoering hebben gegeven aan hun eigen verantwoordelijkheid door vast te stellen of de titel voldoende grondslag bood voor het te geven bevel tot betaling. (...)

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-TGDKG-2019-116

https://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI__NL__TGDKG__2019__116

Inhoudsindicatie:

RO 5.2

(...) het proces-verbaal van het beslag op roerende zaken binnen drie dagen na de inbeslagneming betekend aan de geëxecuteerde. Niet in geschil is dat het proces-verbaal in dit geval ruim vier weken na het gelegde beslag aan klager is betekend. De gerechtsdeurwaarder stelt dat hij zo lang heeft gewacht met betekenen, omdat hij klager de gelegenheid wilde geven om met bewijzen aan te tonen dat de in beslag genomen zaken niet aan hem toebehoren, zoals hij tijdens de beslaglegging had verklaard. Dit neemt niet weg dat de gerechtsdeurwaarder in strijd heeft gehandeld met de wettelijke bepaling. De stelling van de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder ter zitting dat het geen standaard procedure van het kantoor is om te wachten met overbetekenen van gelegde beslagen, maakt het niet anders. Dit klachtonderdeel is terecht voorgesteld.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-TGDKG-2019-113

https://tuchtrecht.overheid.nl/nieuw/gerechtsdeurwaarders/uitspraak/2019/ECLI_NL_TGDKG_2019_113

Inhoudsindicatie:

RO 4.3

Klager (als eigenaar van de inboedel) was de eerst aangewezen persoon om zijn inboedel inclusief administratie tijdig uit zijn woning te verwijderen dan wel om de aan de openbare weg geplaatste inboedel vervolgens af te voeren en op te slaan. De ambtelijke taak van de gerechtsdeurwaarder eindigt met het aan de openbare weg plaatsen van de inboedel. Nadat de ontruiming is voltooid, heeft de gerechtsdeurwaarder behoudens zeer bijzondere omstandigheden geen zorgplicht meer ten aanzien van de ontruimde boedel. Van zeer bijzondere omstandigheden is niet gebleken. Dat de betreffende administratie is vernietigd komt voor risico en rekening van klager.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-TGDKG-2016-83

https://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI_NL_TGDKG_2016_83

Inhoudsindicatie:

RO 4.3

(...)

Op grond van het bepaalde in artikel 556 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering en rechtspraak van de Hoge Raad is een executerende gerechtsdeurwaarder gerechtigd de inboedel uit de woning te verwijderen en aan de openbare weg te plaatsen.

Klager (als eigenaar van de inboedel) was de eerst aangewezen persoon om deze tijdig te verwijderen dan wel om de aan de openbare weg geplaatste inboedel vervolgens af te voeren en op te slaan. De gerechtsdeurwaarder kon niet worden gedwongen de inboedel af te voeren of op te slaan. Uit hetgeen hiervoor staat vermeld omtrent de wet en de rechtspraak volgt immers dat de ambtelijke taak van de gerechtsdeurwaarder eindigt met het aan de openbare weg plaatsen van de inboedel. Nadat de ontruiming is voltooid, heeft de gerechtsdeurwaarder behoudens zeer bijzondere omstandigheden geen zorgplicht meer ten aanzien van de ontruimde boedel. (...)

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-TGDKG-2019-2259 (wat bij één exploot kan, dient ook per één exploot gedaan te worden; RO 6.5)

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHAMS:2019:2259

Inhoudsindicatie:

RO 6.5

(...) Hetzelfde geldt voor het feit dat de gelegde beslagen vervolgens op 12 juni 2017 per afzonderlijk exploten aan klagers zijn betekend, waarvan alle kosten zijn doorberekend. Op basis van vaste tuchtrechtspraak geldt immers dat als ambtshandelingen bij één exploot kunnen worden gedaan, zij in beginsel ook bij één exploot dienen te worden gedaan. Ook dit klachtonderdeel acht het hof, evenals de kamer, daarom gegrond.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-GHAMS-2019-1839

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHAMS:2019:1839

Inhoudsindicatie:

RO 6.1

Op grond van artikel 475i Rv is de executant verplicht om binnen acht dagen na het leggen van een derdenbeslag het beslagexploot aan de geëxecuteerde te doen betekenen. Vast staat, dat de beslagexploten van beide keren niet binnen deze in de wet gestelde termijn aan klager zijn betekend. Dat klager volgens de gerechtsdeurwaarder door de termijnoverschrijding geen schade zou hebben geleden doet hieraan niet af. Ook de omstandigheid dat, zoals door de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder ter zitting is betoogd, de afstanden voor het zelf betekenen van het exploot, zeker voor een klein kantoor, soms groot zijn, biedt geen rechtvaardiging voor een termijnoverschrijding. Van een zorgvuldig handelend gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij zich aan de wettelijke termijnen houdt. Het is immers geen verplichting om de overbetekening zelf te doen. Het staat de gerechtsdeurwaarder vrij de overbetekening door een collega-gerechtsdeurwaarder ter plaatse te laten uitvoeren. Nu de gerechtsdeurwaarder ondanks de relatief forse reisafstand ervoor heeft gekozen dit zelf te doen is hij ook verantwoordelijk voor de naleving van de wettelijk voorgeschreven termijnen. Omdat ten aanzien van beide beslagen deze termijnen zijn geschonden acht het hof – evenals de kamer – de klacht gegrond.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-TGDKG-2018-266

https://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI_NL_TGDKG_2018_266

Inhoudsindicatie:

RO 4.4

Uit hetgeen besproken ter zitting en de door partijen overgelegde stukken volgt dat de vernietiging van de goederen niet direct na 13 weken na ontruiming is geschied, maar veel later, namelijk op/na 9 september 2016. Alleen al vanwege het gegeven dat gerechtsdeurwaarder klager dus onjuist heeft geïnformeerd op 10 februari 2016 – voor zover dit informeren al daadwerkelijk heeft plaatsgevonden – dicteert zorgvuldigheid dat de gerechtsdeurwaarder klager hiervan op de hoogte brengt en hem een nieuwe termijn van vernietiging in het vooruitzicht stelt. Ook uit het feit dat de opgeslagen goederen niet automatisch zijn vernietigd na verloop van tijd, maar daarvoor eerst nog een expliciete opdracht moest worden gegeven door de gerechtsdeurwaarder, doet vermoeden dat de gerechtsdeurwaarder klager bewust heeft gepasseerd. Als het de gerechtsdeurwaarder ging om de kosten van de opslag, die hij vermoedelijk tot aan het moment van vernietigen zelf droeg en niet meer wilde dragen, had hij klager de gelegenheid moeten bieden om deze zorg over te nemen. Als klager daar vervolgens niets mee had gedaan, kon de gerechtsdeurwaarder daar dan zijn conclusies uit te trekken. Niet eerder.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-TGDKG-2018-242

https://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI_NL_TGDKG_2018_242

Inhoudsindicatie:

Klacht (gedeeltelijk) gegrond. Maatregel: berisping. De gerechtsdeurwaarder dient zorgvuldigheid te betrachten bij het overeenkomen van een betalingsregeling met de debiteur, helemaal in het geval waarbij de gerechtsdeurwaarder wéét dat het beslag, in verband met de beslagvrije voet, niets (meer) oplevert. Gebeurt dit niet, dan kan deze handelswijze – sterk afhankelijk van de hoogte van het afgesproken bedrag – gezien worden als een bewuste omzeiling van de beslagvrije voet. De gerechtsdeurwaarder had in dit geval de consequenties van de te maken betalingsafspraak met de debiteur te bespreken. Niet is gebleken dat dit is gebeurd.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-GHAMS-2019-1757

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHAMS:2019:1757

Inhoudsindicatie:

RO 6.9

Weliswaar is de aangezegde openbare verkoop van de auto op 9 december 2016 niet doorgegaan en is de gerechtsdeurwaarder ook daarna niet overgegaan tot executoriale verkoop van de auto, maar in dit verband is van belang dat er nog een ander beslag op de auto van klagers lag. Uit het hiervoor onder 3.2.11 weergegeven e-mailbericht van 29 april 2017 van klagers aan de gerechtsdeurwaarder blijkt dat op dat moment beide beslagen nog op de auto rustten. Onder die omstandigheden heeft de gerechtsdeurwaarder naar het oordeel van het hof niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door het door hem gelegde beslag op de auto van klagers niet op te heffen. Bedacht moet worden dat de gerechtsdeurwaarder niet alleen de belangen van klagers, maar ook die van zijn opdrachtgever dient te respecteren. Indien in dit geval de gerechtsdeurwaarder het beslag op de auto zou hebben opgeheven en de cumulatieve beslaglegger later tot verkoop zou zijn overgegaan, valt niet in te zien hoe de gerechtsdeurwaarder zijn handelwijze aan zijn opdrachtgever [X B.V.] zou hebben moeten verantwoorden. [X B.V.] zou in dat geval immers niet in de verkoopopbrengst hebben meegedeeld. Het hof is dan ook, anders dan de kamer, van oordeel dat dit klachtonderdeel eveneens ongegrond is.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-TGDKG-2019-75

https://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI__NL__TGDKG__2019__75

Inhoudsindicatie:

RO 4.3

(...) De kamer overweegt dat de gerechtsdeurwaarder veel te laat heeft gereageerd op het verzoek om een rentestop. Indien de late reactie werd veroorzaakt door het niet reageren van de zijde van de bank of het incassobureau, had het op de weg van de gerechtsdeurwaarder gelegen de bank of het incassobureau te rappelleren en klager op de hoogte te houden van de voortgang. Dit is niet gebeurd. (...) klacht gegrond (...)

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-TGDKG-2019-37

https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken/resultaat/uitspraak/2019/ECLI_NL_TGDKG_2019_37

Inhoudsindicatie:

RO 4.4

(...) onaangekondigd bankbeslag; geen aanleiding voor toepassing beslagvrije voet; standaard is onder dat omstandigheden de regeling van artikel 475c Rv ook op een bankbeslag dient te worden toegepast

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-RVS-2019-1306

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2019:1306

Inhoudsindicatie:

RO 4

(...) Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat [appellant] geen beroep kon instellen tegen de mededeling van de raad dat hij niet als derde-belanghebbende deel kon nemen aan de tuchtzaak tegen [persoon]. (...)

Vindplaats: Rechtspraak.nl

ECLI-NL-GHAMS-2019-755

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHAMS:2019:755

Inhoudsindicatie:

RO 6.6.

De toegevoegd gerechtsdeurwaarder heeft in deze zaak het bankbeslag gelegd. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof niet gebleken dat de toegevoegd gerechtsdeurwaarder bemoeienis heeft gehad bij de verdere verwerking van het bankbeslag. Dat behoorde kennelijk ook niet tot zijn taak. Ook is niet gebleken dat de toegevoegd gerechtsdeurwaarder verantwoordelijkheid droeg voor de medewerkers van het gerechtsdeurwaarderskantoor die de verdere afhandeling van het bankbeslag hebben behandeld. Er bestond voor hem onder de gegeven omstandigheden daarom geen verplichting toe te zien op de tijdige betekening van het bankbeslag aan klager, van welke verplichting de kamer bij zijn oordeel is uitgegaan. Dit betekent dat de kamer dit klachtonderdeel ten onrechte gegrond heeft verklaard.

Vindplaatsen: Rechtspraak.nl


ECLI-NL-GHAMS-2019-188

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHAMS:2019:188

6.1.

Artikel 8 van de Verordening (Stcrt. 12 juli 2001, nr. 132) bepaalt dat de gerechtsdeurwaarder geen druk uitoefent door het aankondigen van maatregelen, welke hij niet uit hoofde van zijn opdracht, de wet en de hem verstrekte titel daadwerkelijk kan nemen.

In de toelichting bij dit artikel staat het volgende vermeld:

“Dat de gerechtsdeurwaarder geen maatregelen aankondigt die hij niet daadwerkelijk kan nemen spreekt voor zich. Zo zullen bij een incasso-opdracht in eerste instantie geen procedurele of executoriale maatregelen worden genomen. Deze situatie kan echter ieder moment veranderen, in die zin dat bij niet-betalen door de debiteur besloten wordt over te gaan tot het nemen van gerechtelijke stappen. In die zin zal de gerechtsdeurwaarder dus altijd voldoen aan het artikel 8: op zeker moment zal hij maatregelen kunnen nemen. Van belang is echter dat de gerechtsdeurwaarder in zijn communicatie met de debiteur niet aankondigt dat hij een maatregel zal nemen, wanneer hij nog niet concreet van plan is deze te gaan nemen, maar dat hij zo een maatregel zal kunnen nemen, teneinde oneigenlijke druk op de schuldenaar te voorkomen.”

Vindplaats(en): www.rechtspraak.nl


ECLI-NL-TGDKG-2019-7

https://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI__NL__TGDKG__2019__7

Inhoudsindicatie:

Klacht van de toezichthouder (BFT) over participatie van een derde in een gerechtsdeurwaardersorganisatie. Door de wijze waarop die participatie is vormgegeven, is er sprake van verstrengeling, die gecombineerd met de uitingen van de derde in haar jaarverslag, een objectieve schijn wekt van afhankelijkheid van de gerechtsdeurwaarders ten aanzien van de derde, hetgeen voor de gerechtsdeurwaarder niet is toegestaan. De door de gerechtsdeurwaarders gevoerde (ontvankelijkheids-) verweren, dat de klacht is ingediend buiten de daarvoor geldende wettelijke termijn van drie jaar, de klacht is ingediend in strijd met handhavingsbeleid van het BFT de gerechtsdeurwaarders mochten vertrouwen op eerder goedgekeurde ondernemingsplannen, de gerechtsdeurwaarders in loondienst zijn en geen zeggenschap hebben over de structuur van de onderneming, de indirecte opdrachtgeversregeling als opgenomen in de Verordening 2010 in strijd is met het Unierecht en de mededingingswet, worden allemaal verworpen. De klacht wordt gegrond verklaard, maar er wordt geen maatregel opgelegd vanwege het feit dat het een principiële procedure betreft, waarbij voor de eerste keer een inhoudelijk tuchtrechtelijk oordeel wordt gegeven over de participatie van derden in gerechtsdeurwaarderskantoren. De kern van de beslissing berust op de grond dat de wetgever zich van meet af aan op het standpunt heeft gesteld dat (financiële) participatie van derden (anderen dan gerechtsdeurwaarders) in gerechtsdeurwaarderskantoren op gespannen voet staat met de onafhankelijke positie van de gerechtsdeurwaarder. Participatie in gerechtsdeurwaarderskantoren door anderen dan gerechtsdeurwaarders zou als hoofdregel moeten worden uitgesloten omdat deelname van participanten die indirect bij opdrachten aan het kantoor betrokken zijn, zich niet verhoudt tot de positie van de gerechtsdeurwaarder en zijn onafhankelijkheid en onpartijdigheid. Het beeld zou kunnen ontstaan dat de betrokken gerechtsdeurwaarders zich in zekere mate vereenzelvigen met hun opdrachtgever/participant. Alleen dat is al schadelijk voor het publieke vertrouwen in de ambtsvervulling door de gerechtsdeurwaarder en moet daarom worden vermeden. Het toestaan van dergelijke participaties tast de geloofwaardigheid aan van het rechtsstelsel, waarin de onafhankelijkheid van de gerechtsdeurwaarder een belangrijk aspect is voor de acceptatie van het stelsel door de maatschappij. gerechtsdeurwaarder een door de Kroon benoemde ambtenaar is die in die functie openbaar gezag uitoefent.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-GHAMS-2018-4844

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHAMS:2018:4844

Inhoudsindicatie:

Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel dient als uitgangspunt dat een door een gerechtsdeurwaarder uitgebracht exploot een authentieke akte is die op grond van artikel 157 lid 1 Rv tegen een ieder dwingend bewijs oplevert van hetgeen de gerechtsdeurwaarder daarin binnen de kring van zijn bevoegdheid omtrent zijn waarnemingen en verrichtingen heeft verklaard, zulks behoudens (artikel 151 lid 2 Rv) tegenbewijs. In een tuchtrechtelijke procedure worden echter andere eisen aan bewijslevering en bewijswaardering gesteld dan in een civiele procedure. Het hof dient te beoordelen of op grond van het beschikbare bewijsmateriaal - in dit geval: inclusief de ter zitting onder ede afgelegde getuigenverklaringen - voldoende aannemelijk is dat, zoals aan de klacht ten grondslag is gelegd, de dagvaarding niet in persoon aan klager is betekend.

Vindplaats(en): www.rechtspraak.nl


ECLI-NL-TGDKG-2018-184

https://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI__NL__TGDKG__2018__184

Artikel 231 en 430 Rv. Voor executie is een grosse nodig. De gerechtsdeurwaarder moet marginaal toetsen of het vonnis een dagtekening, grosse en aan het hoofd: in naam des Konings bevat, alvorens te betekenen.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-TGDKG-2018-183

https://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI__NL__TGDKG__2018_183

Inhoudsindicatie:

betekening van het beslag heeft buiten de termijn van artikel 475 i Rv plaatsgevonden. De reden hiervoor, vakantie van de gerechtsdeurwaarder, is geen valide excuus voor overtreding van een wettelijke bepaling. De maatregel van berisping is opgelegd.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-TGDKG-2018-213

https://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI__NL__TGDKG__2018_213

Inhoudsindcatie:

RO. 4.4

Over klachtonderdeel c overweegt de kamer als volgt. Het beslag op de auto van klagers is niet opgeheven ondanks dat de openbare verkoop niet is doorgegaan. De gerechtsdeurwaarder heeft geweigerd het beslag op te heffen, ondanks dat uit niets is gebleken dat er nog een voornemen was tot verkoop over te gaan. Het beslag diende geen enkel doel meer en is daarom zinloos geworden. Een beslaglegging vormt de inleiding tot de verkoop van het desbetreffende vermogensbestanddeel van de geëxecuteerde. Als dat beslagen bestanddeel echter niet wordt verkocht omdat de executiewaarde te gering is, dan dient handhaving van het beslag geen enkel doel. Klagers worden benadeeld omdat zij, nu er beslag ligt op de auto, deze niet van de hand kunnen doen. Handhaving van dit beslag is onder de gegeven omstandigheden dan ook klachtwaardig. Er bestaan echter geen termen om tot opleggen van een maatregel over te gaan.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-TGDKG-2018-183

https://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI__NL__TGDKG__2018__183

Inhoudsindicatie:

betekening van het beslag heeft buiten de termijn van artikel 475 i Rv plaatsgevonden. De reden hiervoor, vakantie van de gerechtsdeurwaarder, is geen valide excuus voor overtreding van een wettelijke bepaling. De maatregel van berisping is opgelegd.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-TGDKG-2018-131

https://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI_NL_TGDKG_2018_131

RO 4.6 De kamer is van oordeel dat het, gelet op de discussie over de cessie en het opschorten van de verkoop van de bestelbus, op de weg van de gerechtsdeurwaarder had gelegen om de gerechtelijke bewaring in overleg met zijn opdrachtgever te heroverwegen. Aan de gerechtelijke bewaring van inbeslaggenomen zaken kunnen immers aanzienlijke kosten zijn verbonden. Van een gerechtsdeurwaarder die daartoe overgaat mag dan een hoge mate van zorg worden verwacht. De zorgvuldigheidsplicht van de gerechtsdeurwaarder brengt dan mee dat hij – zowel in het belang van de opdrachtgever als dat van de schuldenaar – in het oog houdt of de oplopende stallingskosten in verhouding staan tot eventuele aflossingen en de te verwachten executieopbrengst bij verkoop van de in beslag genomen auto ECLI:NL:GHAMS:2013:CA3456). De kamer overweegt hierbij enerzijds dat niet is betwist dat klager de inbeslaggenomen bestelbus nodig had om inkomsten te genereren en anderzijds dat de stallingskosten zijn opgelopen tot € 3.052,23, waartegenover een verkoopopbrengst van € 2.850,-- stond. De belangen van de bij deze executiehandeling(en) betrokken partijen en zeker die van de schuldenaar – klager – zijn naar het oordeel van de kamer onvoldoende gewogen.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-TGDKG-2018-61

https://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI__NL__TGDKG__2018__61

De gerechtsdeurwaarder heeft het gelegde derdenbeslag niet binnen de wettelijke termijn van acht dagen aan klager betekend. Klacht gegrond met maatregel van waarschuwing.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-TGDKG-2018-57

https://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI__NL__TGDKG__2018__57

7.1 (…) De kamer merkt nog op dat de wet voorschrijft dat het object van beslaglegging nauwkeurig door de deurwaarder wordt beschreven (vgl. artikel 443 Rv). Het nemen van foto’s bij een inbeslagneming is gezien de huidige stand van de techniek een adequaat middel om hierin te voorzien. Of de foto’s al of niet in het proces verbaal worden opgenomen zal de deurwaarder aan de hand van de omstandigheden van het geval moeten beoordelen. (…)

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-TGDKG-2018-28

https://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI__NL__TGDKG__2018__28

Inhoudsindicatie:

RO 4.3 De voorzitter overweegt dat er geen wettelijke bepaling is op grond waarvan de gerechtsdeurwaarder wordt verplicht zorg te dragen voor aanpassingen in de RDW na een executoriale verkoop van een voertuig dan wel op deze aanpassingen toe te zien. Uit de overgelegde producties blijkt dat de gerechtsdeurwaarder zich desondanks heeft ingespannen om de tenaamstelling van de betreffende auto te laten wijzigen. Er is geen sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-GHAMS-2017-3097

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2017:3097

Inhoudsindicatie:

Klacht tegen een toegevoegd gerechtsdeurwaarder. Klager (bewindvoerder) verwijt de gerechtsdeurwaarder dat hij zijn privéadres heeft vermeld in het exploot. Dit adres is blijkens de BRP en het Handelsregister afgeschermd (op grond van artikel 51 van het Handelsregisterbesluit 2008).

De kamer heeft de klacht gegrond verklaard en de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping opgelegd.

Het hof verklaart de klacht ongegrond.

RO 6.7.

Artikel 45 lid 3 Rv geeft als uitgangspunt vermelding van het adres. Een gerechtsdeurwaarder zal daarom gegronde redenen moeten hebben om van dat uitgangspunt af te wijken. Deze zaak wordt gekenmerkt door de omstandigheid dat

(i) het exploot wordt betekend aan een bewindvoerder in zijn hoedanigheid,

(ii) de bewindvoerder kantoor aan huis houdt en zijn privé- en kantooradres geheim wenst te houden, terwijl

(iii) alleen de bewindvoerder (klager) een afschrift van het exploot ontvangt.

Tegen de achtergrond van de hiervoor geschetste rechtsonzekerheid kan niet worden geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld door het geheime adres op het exploot te vermelden zoals voorgeschreven door artikel 45 lid 3 Rv. Het hof acht daarom de klacht ongegrond.

Vindplaats(en): www.rechtspraak.nl

ECLI-NL-TGDKG-2017-230

https://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI__NL__TGDKG__2017__230

Inhoudsindictie:

Het vermelden van een geheim adres is in beginsel niet tuchtrechtelijk laakbaar, zo volgt uit de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 1 augustus 2017 (ECLI:NL:GHAMS:2017:3097).

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-TGDKG-2017-185

https://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI__NL__TGDKG__2017__185

RO 7.4

De onder 6.1 en 6.4 aangevoerde gronden lenen zich voor gezamenlijke behandeling omdat deze de klacht betreffen inzake de tenuitvoerlegging van een vonnis en de openbare verkoop en de aanplakking van het executiebiljet, hetgeen door klaagster is aangeduid als pure pesterij en machtsmisbruik. Althans zo is het optreden van de gerechtsdeurwaarder kennelijk door haar ervaren. Ten aanzien van de openbare verkoop is van toepassing het bij wet van 6 december 2001, Stb. 2001, 580, gewijzigde artikel 463 Rv. Het oude artikel stelde voorop, dat de openbare verkoop werd gehouden op de plaats van de inbeslagname zelf. Bij arrest van 6 januari 1989 (NJ 1989, 387) besliste de Hoge Raad samengevat dat een derde in beginsel niet alleen de beslaglegging, maar ook de executoriale verkoop ter plaatse moet dulden, welke gedoogplicht slechts uitzondering zou lijden indien er sprake zou zijn van in het arrest nadere aangeduide bijzondere omstandigheden, die zouden kunnen maken dat er sprake zou zijn van onrechtmatig handelen. Na de wijziging luidde artikel 463 Rv dat de verkoop in het openbaar zal worden gehouden ten overstaan van de gerechtsdeurwaarder op een door deze daartoe aan te wijzen binnen zijn ambtsgebied gelegen plaats. Op grond van artikel 464 lid 2 Rv dienen de biljetten in elk geval te worden aangeslagen op de plaats waar de zaken zich bevinden en aan die waar de verkoop zal plaatsvinden.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-TGDKG-2017-168

https://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI__NL__TGDKG__2017__168

Inhoudsindicatie:

Er is loonbeslag gelegd ten laste van klager voor een schuld van diens echtgenote. Klager en zijn echtgenote zijn op huwelijkse voorwaarden getrouwd met koude uitsluiting. Nu de gerechtsdeurwaarder wist dat hij op het inkomen van klager loonbeslag legde voor een vordering op diens echtgenote brengt de in acht te nemen zorgvuldigheid mee dat de gerechtsdeurwaarder op voorhand het huwelijksgoederenregister had moeten raadplegen om te bezien of klager wellicht op huwelijkse voorwaarden was getrouwd. Nu de gerechtsdeurwaarder dat niet heeft gedaan en derhalve het risico heeft genomen dat hij onterecht beslag zou leggen op het inkomen van klager, is de klacht gegrond. Daaraan doet niet af dat raadpleging van dat register mogelijk geen definitief uitsluitsel zou hebben gegeven. Volgens artikel 475 lid 2 Rv heeft de gerechtsdeurwaarder aan de werkgever van klager het formulier toegezonden waarop de werkgever de verklaring zoals bedoeld in artikel 476b Rv heeft gedaan. De wijze waarop de gerechtsdeurwaarder dit formulier heeft ingevuld voldoet aan de bijlage bij het Besluit verklaring derdenbeslag. De werkgever heeft dit formulier erg snel ingevuld en aan de gerechtsdeurwaarder geretourneerd en heeft niet de wettelijke termijn van vier weken afgewacht. De gerechtsdeurwaarder heeft hiervan een kopie aan klager gestuurd. Dit was voor de gerechtsdeurwaarder echter geen reden om het proces-verbaal van beslag niet aan klager over te betekenen. De klacht is gedeeltelijke gegrond en aan de gerechtsdeurwaarder wordt een berisping opgelegd.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-TGDKG-2017-165

https://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI__NL__TGDKG__2017__165

Inhoudsindiactie:

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarders dat deze hem lastig vallen met een onterechte vordering. Desgevraagd zijn de gerechtsdeurwaarders niet in staat gebleken om de onderliggende stukken die op de vermeende vordering betrekking hebben te tonen. De voorzitter heeft geoordeeld dat een gerechtsdeurwaarder een aan hem ter incasso overgedragen vordering slecht summier hoeft te beoordelen, niet inhoudelijk hoeft te toetsen en evenmin alle onderliggende stukken in zijn bezet behoeft te hebben. Tegen dit oordeel heeft klager verzet ingesteld. De Kamer is het met klager eens dat de voorzitter ten onrechte heeft overwogen dat klager heeft aangevoerd dat hij nooit was aangemaand voor het eigen risico 2006. Klager had dat juist wel aangevoerd. Dit leidt echter niet tot een ander oordeel en het verzet is daarom ongegrond.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-TGDKG-2017-157

https://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI__NL__TGDKG__2017__157

Inhoudsindicatie:

(..) Het behoort tot de kerntaken van de gerechtsdeurwaarder om beslag te leggen en de geëxecuteerde gelden te innen. De wetgever heeft hem deze exclusieve positie toegekend mede om op deze manier, in het belang van alle betrokkenen, zo veel mogelijk te waarborgen dat een onafhankelijke afwikkeling van het beslag plaatsvindt. Het past nadrukkelijk niet binnen het systeem van de wet dat als het beslag eenmaal is gelegd, de opdrachtgever tot het derdenbeslag eigenhandig geheel buiten de gerechtsdeurwaarder om tot inning overgaat. Verder is (..)

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-TGDKG-2017-103

http://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI_NL_TGDKG_2017_103

Inhoudsindicatie:

Niet is gebleken dat klager voorafgaand aan de vaststelling van de beslagvrije voet in de gelegenheid is gesteld informatie te verschaffen over het inkomen van zijn partner. Bovendien heeft de gerechtsdeurwaarder niet kunnen onderbouwen waarop zijn aanname dat de partner van klager over inkomen zou beschikken gebaseerd is. De Kamer is van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder ten onrechte is overgegaan tot het halveren van de beslagvrije voet. Klacht gedeeltelijk gegrond. Berisping.

RO 9.1

9.1 Ter zitting is gebleken dat de gerechtsdeurwaarder de beslagvrije voet heeft gehalveerd uitgaande van de veronderstelling dat de partner van klager over inkomsten zou beschikken. De gerechtsdeurwaarder heeft echter niet kunnen onderbouwen waarop deze aanname gebaseerd was. De gerechtsdeurwaarder kon ter zitting nog wel achterhalen dat er destijds is gebeld met de partner van klager, maar dat gesprek ging niet over het al dan niet genieten van inkomsten. Ook is ter zitting gebleken dat weliswaar bij de betekening van het vonnis aan klager op 20 januari 2012 is verzocht om inkomsten en uitgaven mee te delen, maar daarna niet meer. De Kamer is van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder ten onrechte is overgegaan tot halveren van de beslagvrije voet.

Volgens artikel 475g lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering mag alleen tot halvering van de beslagvrije voet overgegaan worden indien de schuldenaar desgevraagd geen informatie over het inkomen van diens partner verschaft. Niet gebleken is dat klager voorafgaand aan de vaststelling van de beslagvrije voet op 30 augustus 2016 daartoe door de gerechtsdeurwaarder in de gelegenheid is gesteld.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-TGDKG-2017-91

http://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI_NL_TGDKG_2017_91

Inhoudsindicatie:

Eindbeslissing na tussenbeslissing. In geschil is of de dagvaarding aan klager is betekend. Een door een gerechtsdeurwaarder uitgebracht exploot is een authentieke akte die op grond van artikel 157 lid 1 Rv tegen een ieder dwingend bewijs oplevert van hetgeen de gerechtsdeurwaarder daarin binnen de kring van zijn bevoegdheid omtrent zijn waarnemingen en verrichtingen heeft verklaard, zulks behoudens (artikel 151 lid 2 Rv) tegenbewijs. Het exploot zou zijn afgegeven aan een persoon op het advocatenkantoor die er al jaren niet meer werkt. Indien, zoals in deze zaak het geval is, gegronde twijfel ontstaat over de vraag of de gerechtsdeurwaarder zijn exploot daadwerkelijk op het aangegeven adres heeft gelaten, dan mag verwacht en verlangd worden dat de gerechtsdeurwaarderzijn ambtshandeling met nadere informatie onderbouwt. De gerechtsdeurwaarder heeft echter aangegeven dat hij, voordat hij zijn exploot had uitgebracht, het origineel al had ondertekend en de verdere invulling daarvan aan een medewerker op kantoor had overgelaten. Wat er toen op het origineel is ingevuld, dus aan wie het afschrift is gelaten, kan de gerechtsdeurwaarder uit eigen wetenschap niet verklaren. Het afgeven van het origineel van het exploot door de deurwaarder aan zijn opdrachtgever, in welk exploot is vermeld dat daarvan afschrift is achtergelaten aan de in het exploot genoemde persoon, terwijl niet vaststaat dat dit afschrift aan deze persoon is afgegeven, is een ernstig tuchtrechtelijk vergrijp. In het rechtsverkeer moet er op kunnen worden vertrouwd dat hetgeen de gerechtsdeurwaarder binnen de kring van zijn bevoegdheid in het exploot verklaart, zonder twijfel juist is. Nu dit niet het geval is acht de Kamer termen aanwezig de gerechtsdeurwaarder na te melden maatregel op te leggen.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-TGDKG-2017-72

http://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI_NL_TGDKG_2017_72

Inhoudsindicatie:

Exploot van dagvaarding is openbaar betekend, terwijl klaagster een briefadres heeft. De kamer overweegt dat de kans dat een voor een justitiabele bestemd exploot hem of haar eerder bereikt weliswaar groter kan zijn indien dit wordt betekend aan een briefadres, maar stelt vast dat betekening aan een briefadres geen wettelijke basis heeft.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-TGDKG-2017-64

http://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI_NL_TGDKG_2017_64

Inhoudsindicatie:

Niet informeren van de bewindvoerder, terwijl de gerechtsdeurwaarder wel op de hoogte was van de onderbewindstelling. Het is vaste jurisprudentie van de kamer dat een bewindvoerder op de hoogte dient te worden gesteld van al hetgeen de bewindvoering aangaat. Exploten dienen op grond van artikel 12 lid 2 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek aan de bewindvoerder te worden betekend. Deels gegrond. Geen maatregel.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-TGDKG-2017-25

http://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI_NL_TGDKG_2017_25

Inhoudsindicatie:

Bewaringstekort. Gerechtsdeurwaarderskantoor failliet verklaard. Op grond van (het systeem van) de Gerechtsdeurwaarderswet zijn de aan het kantoor verbonden (bij Koninklijk Besluit) benoemde gerechtsdeurwaarders (ook gerechtsdeurwaarders in loondienst) volledig verantwoordelijk voor de derdengelden en een ontstaan bewaringstekort. Verweer dat dat hen ter zake daarvan geen verwijt kan worden gemaakt als bedoeld in de laatste zinsnede van artikel 19 lid 3 Gerechtsdeurwaarderswet verworpen. Klacht ten aanzien van het bewaringstekort en het foutief informeren van het BFT gegrond verklaard. Ontzetting uit het ambt van gerechtsdeurwaarders 1 en 2. Geen gronden aanwezig ten aanzien van de aan gerechtsdeurwaarders 1 en 2 op te leggen maatregel voor toepassing van een kortere dan de in artikel 43 lid 8 GDW vermelde maximale termijn. Oud-gerechtsdeurwaarder 3 maatregel van berisping opgelegd. Klacht tegen oud-gerechtsdeurwaarder sub 4 ongegrond verklaard.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-TGDKG-2016-121

http://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI_NL_TGDKG_2016_121

Inhoudsindicatie:

Klager is benoemd tot bewindvoerder. De gerechtsdeurwaarder heeft ten laste van de onderbewindgestelde loonbeslag gelegd, maar heeft die beslaglegging niet aan klager overbetekend. De gerechtsdeurwaarder was voorafgaand aan de beslaglegging van de bewindvoering op de hoogte. De Kamer acht de klacht gegrond en legt een berisping op. Exploten dienen op grond van artikel 12 lid 2 van boek 1 van het Bw aan de bewindvoerder te worden betekend.

RO 5.2

Het is vaste jurisprudentie van de Kamer dat een bewindvoerder op de hoogte dient te worden gesteld van al hetgeen de bewindvoering aangaat. Exploten dienen op grond van artikel 12 lid 2 van boek 1 van het Burgerlijk Wetboek aan de bewindvoerder te worden betekend. Indien de gerechtsdeurwaarder het beslag terstond aan de bewindvoerder had betekend, dan had hij de daaraan verbonden kosten ten laste van de beslagene kunnen brengen. Toen de gerechtsdeurwaarder er door klager op werd geattendeerd dat hij niet aan klager had betekend, had het op de weg van de gerechtsdeurwaarder gelegen dit op zijn kosten, dus op die van de

gerechtsdeurwaarder, te herstellen. De kamer acht de klacht gegrond en ziet aanleiding tot het opleggen van na te melden maatregel.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-TGDKG-2016-83

http://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI_NL_TGDKG_2016_83

Inhoudsindicatie:

RO 4.3

Bij een ontruiming geeft een gerechtsdeurwaarder uitvoering aan een hem bij wet voorgeschreven taak. Op grond van het bepaalde in artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet is een gerechtsdeurwaarder immers te allen tijde verplicht de ambtshandelingen waartoe hij bevoegd is, te verrichten wanneer hierom wordt verzocht. Blijkens de memorie van toelichting op dit artikel vormt de ministerieplicht onder meer een waarborg voor justitiabelen dat waar zij ingevolge de wet zijn aangewezen op de ambtelijke tussenkomst van een gerechtsdeurwaarder, deze zijn ambtelijke diensten ook daadwerkelijk zal verlenen. Op grond van het bepaalde in artikel 556 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering en rechtspraak van de Hoge Raad is een executerende gerechtsdeurwaarder gerechtigd de inboedel uit de woning te verwijderen en aan de openbare weg te plaatsen.

Klager (als eigenaar van de inboedel) was de eerst aangewezen persoon om deze tijdig te verwijderen dan wel om de aan de openbare weg geplaatste inboedel vervolgens af te voeren en op te slaan. De gerechtsdeurwaarder kon niet worden gedwongen de inboedel af te voeren of op te slaan. Uit hetgeen hiervoor staat vermeld omtrent de wet en de rechtspraak volgt immers dat de ambtelijke taak van de gerechtsdeurwaarder eindigt met het aan de openbare weg plaatsen van de inboedel. Nadat de ontruiming is voltooid, heeft de gerechtsdeurwaarder behoudens zeer bijzondere omstandigheden geen zorgplicht meer ten aanzien van de ontruimde boedel. Ook kan -alhoewel dit vaak wel wordt gedaan- de gemeente niet tot afvoer en opslag worden verplicht. Doet de gemeente dit wel dan heeft de gemeente op grond van de Algemene wet bestuursrecht de bevoegdheid om de inboedel na de in deze wet genoemde termijn te verkopen of te vernietigen. Voor de opslag mag de gemeente kosten in rekening brengen.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-GHAMS-2016-57

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHAMS:2016:57

Inhoudsindicatie:

Klacht tegen gerechtsdeurwaarders. Klager verwijt de gerechtsdeurwaarders dat zij tuchtrechtelijk laakbaar hebben gehandeld ter zake van de tenuitvoerlegging van een ontruimingsvonnis. De kamer heeft alle klachtonderdelen ongegrond verklaard. Het hof overweegt dat in de rechtspraak verschillend wordt geoordeeld over de vraag of voor het invorderen van de ontruimingskosten een afzonderlijke titel is vereist in het geval het dictum van het ontruimingsvonnis geen veroordeling in die kosten bevat. Het hof acht het daarom evenals de kamer niet tuchtrechtelijk laakbaar dat de gerechtsdeurwaarders klager hebben aangesproken tot betaling van de onderhavige vordering en zijn overgegaan tot beslaglegging toen betaling uitbleef. Het hof bevestigt de bestreden beslissing.

Vindplaatsen: Rechtspraak.nl; Prg 2016/80


ECLI-NL-TGDKG-2016-77

http://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI_NL_TGDKG_2016_77

Inhoudsindicatie:

Klacht ten aanzien van de beslagvrije voet. Naar het oordeel van de kamer heeft er geen tijdige herberekening van de beslagvrije voet plaatsgevonden. De gerechtsdeurwaarder heeft een door klager gedaan verzoek over het hoofd gezien. Omdat het verzoek om aanpassing van de beslagvrije voet door klager is herhaald was er voor de gerechtsdeurwaarder alle aanleiding om snel te reageren. Dat is niet gedaan. De klacht is terecht voorgesteld. Maatregel van berisping opgelegd.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-GHAMS-2016-3124

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2016:3124

RO. 6.4.

Artikel 21 Rv verplicht de eisende partij in een civiele procedure in de inleidende dagvaarding alle voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Naar het oordeel van het hof gaat die verplichting echter niet zo ver, dat in die dagvaarding ook een in het verleden tot stand gekomen, maar door de gedaagde niet nagekomen en daarom ontbonden (betalings)regeling zou moeten worden vermeld, als de eiser en/of degene die de dagvaarding uitbrengt geen reden heeft te vermoeden dat de gedaagde aan die overeengekomen regeling een verweer wenst te ontlenen. Als aan de regeling geen verweer wordt ontleend is die regeling immers niet van belang voor de beoordeling van het geschil. Vermelding van een wegens niet-nakoming ontbonden regeling is ook bepaald niet altijd in het voordeel van de gedaagde. Het aangaan van de regeling suggereert immers een zekere mate van erkenning van de vordering.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-GHAMS-2016-3122

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2016:3122

Inhoudsindicatie

RO 6.3

Gelet op het vérstrekkende en ingrijpende karakter van een beslag valt het bestaan van een bevoegdheid om beslag te leggen zonder een rechterlijk vonnis alleen te aanvaarden indien de vordering met voldoende bepaaldheid in de titel is omschreven. In het arrest Rabobank/Visser (26 juni 1992, NJ 1993, 449) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een notariële akte alleen dan een executoriale titel in de zin van art. 430 Rv oplevert indien deze betrekking heeft op toekomstige vorderingen die hun onmiddellijke grondslag vinden in een op het tijdstip van het verlijden van de akte reeds bestaande en in de akte omschreven rechtsverhouding. Een dergelijke akte dient dan, aldus de Hoge Raad, de weg aan te geven waarlangs op voor de schuldenaar bindende wijze de grootte van het verschuldigd bedrag kan worden vastgesteld. Indien dat niet het geval is, levert een dergelijke akte geen executoriale titel op. Wat voor een notariële akte geldt, geldt evenzeer voor een vaststellingsovereenkomst. Hoewel deze tijdens en ter beëindiging van een geschil is opgesteld, is het een overeenkomst tussen partijen en is het geen rechterlijke beslissing. In zo’n geval is er des te meer aanleiding voor de gerechtsdeurwaarder om de titel te onderzoeken op het punt van executeerbaarheid.

RO. 6.6

De gerechtsdeurwaarders hebben ten slotte nog als verweer aangevoerd dat de voorzieningenrechter zijn oordeel in kort geding (zie hiervoor onder 3.2.7.) ten onrechte op artikel 441 Rv heeft gebaseerd. Dat artikel heeft immers betrekking op een beslag op roerende zaken, terwijl het hier ging om een derdenbeslag. Dat laatste is juist, maar dat betekent niet dat voor een derdenbeslag geen noodzaak tot bepaalbaarheid van de vordering bestaat. Naar het oordeel van het hof dient voor ieder executoriaal beslag de vordering bepaalbaar te zijn. Dat zulks ook voor een derdenbeslag geldt, mag overigens al wel blijken uit de op straffe van nietigheid voorgeschreven verplichting om in het beslagexploot aan de derde op te geven wat de geëxecuteerde krachtens de executoriale titel aan de executant verschuldigd is (art. 475 lid 1, aanhef en onder c Rv).

RO. 6.7

De klacht is dus gegrond; door het beslag te leggen hebben de gerechtsdeurwaarders tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld. Dat geldt niet alleen ten aanzien van [gerechtsdeurwaarder 1] als gerechtsdeurwaarder, maar ook ten aanzien van [gerechtsdeurwaarder 2] als (destijds) toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder. Het hof verwerpt [gerechtsdeurwaarder 2] verweer dat zij als toegevoegd kandidaat-deurwaarder niet tuchtrechtelijk kan worden aangesproken, omdat zij niet aan de verwachtingen van haar werkgever kan voldoen als zij ieder exploot afzonderlijk inhoudelijk dient te toetsen. Een gerechtsdeurwaarder dient bevoegd te zijn beslag te leggen. Het is de gangbare praktijk dat een gerechtsdeurwaarder veelal niet zelf de exploten opstelt, maar de aan een ambtshandeling voorafgaande werkzaamheden door een medewerker laat verrichten. Dat betekent echter niet dat de gerechtsdeurwaarder daarmee ontslagen is van zijn aansprakelijkheid; tuchtrechtelijk blijft hij aansprakelijk voor de juistheid van de desbetreffende ambtshandeling. Het voorgaande geldt evenzeer voor een toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder.

Vindplaats(en): www.rechtspraak.nl

ECLI-NL-GHAMS-2016-2831

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2016:2831

Inhoudsindicatie

Artikel 39 lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet bepaalt dat tegen de beslissing van de kamer op het verzet voor de klager geen rechtsmiddel openstaat.

Van dit rechtsmiddelenverbod kan slechts worden afgeweken, indien bij de totstandkoming van de beslissing een zo fundamenteel rechtsbeginsel is veronachtzaamd, dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken.

Naar het oordeel van het hof doet deze uitzondering zich in de onderhavige zaak niet voor. Het hof verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.

RO. 3.6.

Volgens vaste jurisprudentie van dit hof (zie onder meer ECLI:NL:GHAMS:2010:BN7321 en ECLI:NL:GHAMS:2010:7334) levert de door de kamer gehanteerde werkwijze (zoals omschreven onder 3.3.i) geen strijd op met de artikelen 39 en 40 Gdw.

De in de wet gestelde termijn van veertien dagen om in verzet te komen mag klaagster kort vinden, de lengte van deze termijn is naar het oordeel van het hof niet in strijd met artikel 6 EVRM. Van schending van fundamentele rechtsbeginselen die de doorbreking van het rechtsmiddelenverbod rechtvaardigt kan dan ook niet worden gesproken.

RO. 3.7.

Klaagster stelt zich onder 3.3.ii in de kern op het standpunt dat de kamer haar beslissing onvoldoende heeft gemotiveerd. Volgens vaste jurisprudentie vormt een motiveringsgebrek echter geen doorbrekingsgrond van het rechtsmiddelenverbod. Dat klaagster meent dat de bestreden beslissing gebrekkig is gemotiveerd, is daarom, wat daarvan ook zij, onvoldoende om te kunnen concluderen dat een zo fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken.

Vindplaats(en): www.rechtspraak.nl

ECLI-NL-GHAMS-2016-2316

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2016:2316

Inhoudsindicatie:

RO. 6.7

Het hof acht het in beginsel aanvaardbaar dat beslag wordt gelegd terwijl van tevoren duidelijk is dat het beslag niet (geheel) zal worden uitgewonnen. Het beslag wordt in dat kader in de praktijk ook vaak gebruikt om een betalingsregeling af te dwingen. De gerechtsdeurwaarder is in dit geval niet over de grens van het tuchtrechtelijk laakbare gegaan door wel beslag te leggen, maar niet tot executoriale verkoop over te gaan.

Dit klachtonderdeel zal daarom ongegrond worden verklaard.

Vindplaats(en): www.rechtspraak.nl

ECLI-NL-GHAMS-2016-1204

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2016:1204

Inhoudsindicatie:

RO. 6.7

Het hof stelt voorop dat het de gerechtsdeurwaarder vrij stond klager voor te stellen samen tot een oplossing te komen. In zijn verweerschrift in eerste aanleg (pagina 3) heeft de gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat hij klager in eerste instantie heeft aangeboden [A] opnieuw te dagvaarden, waarbij hij de kosten van dagvaarding en griffierecht voor eigen rekening zou nemen. Klager heeft dit aanbod niet aangenomen en gevorderd dat de gerechtsdeurwaarder het gehele gerechtelijke traject kosteloos zou verrichten. Zonder daartoe verplicht te zijn, heeft de gerechtsdeurwaarder klager vervolgens voorgesteld het dossier dan maar te sluiten en het gehele kostenvoorschot aan hem terug te betalen als klager geen klacht zou indienen. Dit blijkt ook uit de mailwisseling tussen klager en de gerechtsdeurwaarder die door klager als productie 1 bij zijn klacht is overgelegd.

Het hof ziet in het enkele voorstel van de gerechtsdeurwaarder het gehele kostenvoorschot aan klager terug te betalen als hij geen klacht zou indienen, ander dan klager, geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. In dat voorstel is immers opgenomen dat de gerechtsdeurwaarder ook afstand zou doen van zijn recht op vergoeding van de werkzaamheden, die waren verricht voordat tot dagvaarding is overgegaan. In dit verband merkt het hof nog op dat in zijn ervaring regelingen waarbij aan klagers een onverplichte financiële compensatie wordt geboden tegenover intrekking van een ingediende tuchtklacht in het geheel niet ongebruikelijk zijn. Het aanbieden van een dergelijke regeling acht het hof in beginsel ook niet tuchtrechtelijk laakbaar, terwijl de bijzonderheden van dit geval geen grond geven daarover anders te denken. Daarom zal ook dit klachtonderdeel ongegrond worden verklaard.

Vindplaats(en): www.rechtspraak.nl


ECLI-NL-TGDKG-2016-121

https://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI_NL_TGDKG_2016_121

Inhoudsindicatie:

Klager is benoemd tot bewindvoerder. De gerechtsdeurwaarder heeft ten laste van de onderbewindgestelde loonbeslag gelegd, maar heeft die beslaglegging niet aan klager overbetekend. De gerechtsdeurwaarder was voorafgaand aan de beslaglegging van de bewindvoering op de hoogte. De Kamer acht de klacht gegrond en legt een berisping op. Exploten dienen op grond van artikel 12 lid 2 van boek 1 van het Bw aan de bewindvoerder te worden betekend.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-TGDKG-2016-70

http://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI_NL_TGDKG_2016_70

Inhoudsindicatie:

RO. 4.4

In dit geval heeft de gerechtsdeurwaarder erkend het vonnis aan de verkeerde rechtspersoon te hebben betekend. Naar het oordeel van de kamer had dat bij het opmaken van het exploot en bij een juiste bestudering van het vonnis al direct duidelijk moeten zijn. Het vonnis is immers gewezen tegen [ ] handelende onder de naam [ ]. Het opmaken en op juistheid controleren van een exploot behoort bovendien tot de kernverplichtingen van een gerechtsdeurwaarder. In dat opzicht dient de klacht dan ook gegrond te worden verklaard. Hetgeen klaagster en de gerechtsdeurwaarder verder nog naar voren hebben gebracht, kan buiten beschouwing blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-TGDKG-2016-68

http://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI_NL_TGDKG_2016_68

Inhoudsindicatie:

Klacht met meerdere onderdelen waaronder het afboeken van betalingen op drie dossiers. De gerechtsdeurwaarder stelt zich op het standpunt dat uit de brief met de bevestiging van de overeengekomen betalingsregeling kan worden opgemaakt dat deze betrekking heeft op een drietal dossiers. De kamer overweegt dat uit de door klager overgelegde kwitanties blijkt echter dat hij telkens betalingen heeft verricht onder vermelding van een bepaald dossier, welk dossier het vonnis van 17 februari 2011 betrof. Uit de brief waarin de betalingsregeling is vastgelegd volgt dat deze een andere referentie heeft. Gelet op het vorenstaande konden de door klager gedane betalingen niet anders worden opgevat dan als betalingen gedaan met betrekking tot het dossier van dat vonnis. Klachtonderdeel gegrond. Maatregel van berisping opgelegd.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-TGDKG-2016-55

http://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI_NL_TGDKG_2016_55

RO. 7.1

...() In tegenstelling tot hetgeen klager in zijn klaagschrift stelt dient niet te worden gekeken of de gemaakte kosten in verhouding staan tot de hoofdsom. Als dat wel het geval zou zijn, zouden kleinere vorderingen als de onderhavige in het geheel niet meer geïncasseerd kunnen worden. Executie- en proceskosten bestaan uit vaste bedragen, waarop de gerechtsdeurwaarder geen invloed kan uitoefenen. Pas wanneer de kosten volledig onnodig zijn gemaakt, is er sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen, maar dat kan in deze zaak niet uit de overgelegde producties worden opgemaakt.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-TGDKG-2016-44

http://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI_NL_TGDKG_2016_44

Inhoudsindicatie:

Beslissing op verzet. De kamer is het niet met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet gegrond. Betekening dagvaarding ex artikel 7 van de EG-betekeningsverordening. De bepaling van artikel 7 van de EG-betekeningsverordening omtrent de termijn van betekening is gericht tot de ontvangende instantie (dat was de gerechtsdeurwaarder) binnen de relatie met de verzendende instantie (dat was de Franse gerechtsdeurwaarder). Overschrijding van deze termijn van een maand wordt niet gesanctioneerd, maar de gerechtsdeurwaarder had volgens artikel 7 wel een inspanningsverplichting om ernaar te streven dat de dagvaarding alsnog betekend zou worden. Niet gebleken is dat de gerechtsdeurwaarder zich daarvan onvoldoende gekweten heeft, nu niet in geschil is dat de verzendende instantie de voorschotnota aanvankelijk niet betaalde. De ministerieplicht geldt niet als de opdrachtgever het gevraagde voorschot voor het verrichten van de ambtshandeling niet voldoet. Klaagster kan het de gerechtsdeurwaarder dus niet verwijten dat de dagvaarding niet binnen een maand is betekend. Wel valt het de gerechtsdeurwaarder te verwijten dat hij het certificaat al een dag na de betekening naar de verzendende instantie heeft gestuurd, terwijl de bedenktijd van zeven dagen, waarbinnen klaagster kon bepalen of zij zou weigeren om de dagvaarding in ontvangst te nemen, nog niet was verstreken. De klacht is in zoverre gegrond. Geen maatregel opgelegd.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-TADRA-2016-61

http://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI_NL_TADRAMS_2016_61

Inhoudsindicatie:

RO. 4.4

Ook in tuchtrechtelijke procedures geldt het zogenaamde ne bis in idem-beginsel. Dat betekent dat dezelfde klacht niet twee maal ter beslissing kan worden voorgelegd. Het huidige verwijt is inhoudelijk gelijk aan de eerdere klacht van klager over – kort gezegd – het niet instellen door verweerder van een specifieke vordering uit hoofde van de leaseovereenkomst. Die klacht (klachtonderdeel c) is door de raad op 8 juli 2014 (14-053A) ongegrond verklaard. De tegen die beslissing aangevoerde grieven zijn door het Hof van Discipline op 23 februari 2015 verworpen. Er zijn geen feiten gesteld of gebleken die nopen tot afwijking van het ne bis in idem-beginsel in dit geval. Klager is derhalve kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdeel b).

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-TGDKG-2016-32

http://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI_NL_TGDKG_2016_44

Inhoudsindicatie:

De klacht betreft een verzuim van de gerechtsdeurwaarder om, nadat zijn opdrachtgever de opdracht had gegeven om de tenuitvoerlegging van een titel na een schorsing opnieuw ter hand te nemen, klager niet eerst in de gelegenheid heeft gesteld om een betalingsvoorstel te doen, maar direct executoriale maatregelen heeft aangekondigd. De Kamer overweegt dat de gerechtsdeurwaarder een fout heeft gemaakt die hij heeft erkend en zijn excuses heeft aangeboden. Nu er geen sprake is van grote onzorgvuldigheden of van handelen tegen beter weten in, wordt de klacht ongegrond verklaard.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-GHAMS-2015-3081

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHAMS:2015:3081

Inhoudsindicatie:

RO 6.5.

Als uitgangspunt heeft te gelden dat een dergelijke handelwijze tuchtrechtelijk niet is toegestaan. Dit oordeel berust op het navolgende. Een gerechtsdeurwaarder zal in beginsel alleen beslag mogen leggen als hij het redelijke vermoeden heeft dat het beslag doel zal treffen. Anders worden immers, in strijd met artikel 10 van de Verordening, onnodige kosten gemaakt. Ook is niet bij iedere willekeurige debiteur het vermoeden gerechtvaardigd dat deze bij enige bank over een voor beslaglegging vatbaar tegoed beschikt. Voorts worden banken, wanneer bankbeslag wordt gelegd zonder een redelijk vermoeden van rekeninghouderschap, ten onrechte met werkzaamheden belast. Bovendien kunnen die banken dan kennis nemen van informatie die hun niet aangaat betreffende de niet nagekomen verbintenis waarvoor de debiteur tot betaling is veroordeeld. Het is niet ondenkbaar dat die informatie wordt verzameld en nadien in het nadeel van de debiteur wordt gebruikt. Ten slotte kan het leggen van meer bankbeslagen ertoe leiden dat een debiteur die rekeningen aanhoudt bij meer dan een bank naast de explootkosten ook nog wordt geconfronteerd met de kosten die elke bank in rekening brengt.

RO 6.6.

Bijzondere omstandigheden kunnen in een concreet geval met zich brengen dat het leggen van een of meer bankbeslagen zonder dat een gerechtvaardigd vermoeden bestaat dat de debiteur bij die banken een rekening aanhoudt, niettemin toelaatbaar is, als wordt voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dit sluit ook aan bij de civiele rechtspraak, waarin voorzieningenrechters onder omstandigheden ook verlof verlenen om conservatoir beslag te leggen onder verschillende banken zonder dat een gerechtvaardigd vermoeden bestaat dat een debiteur daar een rekening aanhoudt (Beslagsyllabus augustus 2014, pagina 29 onder NB 5).

Vindplaatsen: Rechtspraak.nl; JOR 2016/48


ECLI-NL-GHAMS-2015-2967

http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHAMS:2015:2967

Inhoudsindicatie:

RO. 6.4.

De gerechtsdeurwaarder heeft in hoger beroep aangevoerd dat de kamer ten onrechte aansluiting heeft gezocht bij de beslissing van dit hof van 27 augustus 2013, ECLI:NL:GHAMS:2013:2707, waarin is beslist dat een gerechtsdeurwaarder de voorrijkosten van een slotenmaker die geen werkzaamheden heeft verricht niet bij een debiteur in rekening mag brengen. Volgens de gerechtsdeurwaarder vereist de dagelijkse praktijk van een gerechtsdeurwaarder dat een slotenmaker meegenomen wordt, wil hij zijn ambtshandeling tijdig en correct kunnen uitvoeren. De voorrijkosten van de slotenmaker behoren redelijkerwijs ten laste van de geëxecuteerde te komen, zeker in het onderhavige geval waarin klaagster nooit heeft gereageerd op de berichten van de gerechtsdeurwaarder.

RO. 6.5.

Als uitgangspunt heeft te gelden dat een gerechtsdeurwaarder de voorrijkosten van een slotenmaker die geen werkzaamheden heeft verricht, zoals in deze zaak, niet bij een debiteur in rekening mag brengen. Naar het oordeel van het hof kan dit anders liggen indien een debiteur herhaaldelijk niet heeft gereageerd op berichten dan wel sommaties van een gerechtsdeurwaarder (waaronder die waarin de komst van een slotenmaker is aangekondigd).

RO. 6.6.

Het hof is van oordeel dat, hoewel klaagster herhaaldelijk niet heeft gereageerd op berichten dan wel sommaties van de gerechtsdeurwaarder, bovengenoemde uitzondering in deze zaak niet opgaat. Het is immers ook aan de gerechtsdeurwaarder zelf te wijten dat klaagster telkens niet heeft gereageerd op zijn berichten; hij heeft zijn correspondentie niet mede aan de bewindvoerder gericht, terwijl dit – zoals hierboven onder 6.1. reeds overwogen – in ieder geval vanaf 9 oktober 2013 wel op zijn weg had gelegen.

RO. 6.7.

Gelet op het bovenstaande valt het de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk te verwijten dat hij de voorrijkosten van de slotenmaker bij klaagster in rekening heeft gebracht. Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond.

RO. 6.9.

Vast staat dat de gerechtsdeurwaarder wat betreft de kosten van het proces-verbaal van afsluiting aansluiting heeft gezocht bij de kosten van een proces-verbaal van een gedwongen ontruiming van een onroerende zaak (€ 198,45) en deze kosten vervolgens bij klaagster in rekening heeft gebracht.

RO. 6.10.

Het hof is van oordeel dat deze handelwijze van de gerechtsdeurwaarder niet tuchtrechtelijk laakbaar is. Het hof wijst in dit verband, evenals de kamer, op de toelichting die is gegeven kort na de invoering van het Btag door de commissie die dat besluit heeft voorbereid. Daaruit blijkt dat het gerechtvaardigd is om wat betreft de kosten van het proces-verbaal van afsluiting aansluiting te zoeken bij de kosten van een proces-verbaal van een gedwongen ontruiming van een onroerende zaak. Klachtonderdeel e. heeft de kamer dan ook terecht ongegrond verklaard.

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl


ECLI-NL-TGDKG-2015-141

http://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI_NL_TGDKG_2015_141

Inhoudsindicatie:

RO. 5.2

Het uitbrengen van een exploot van overbetekening aan een eerdere beslaglegger is niet voorgeschreven in artikel 513 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Ook in andere wetsartikelen en de jurisprudentie is geen grondslag te vinden om in een dergelijk geval het beslag over te betekenen. Om die reden acht de Kamer tuchtrechtelijk laakbaar dat het exploot is uitgebracht.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-TGDKG-2015-128

https://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI_NL_TGDKG_2015_128

Inhoudsindicatie:

Beslissing op verzet. Conservatoir beslag tot afgifte van roerende zaken.

- Gaf de aan de gerechtsdeurwaarder verstrekte hem de bevoegdheid tot binnentreden bij klager ex artikel 444 Rv?

- Had de gerechtsdeurwaarder het eigenmachtige optreden van de aanwezige politieambtenaar moeten beletten?

- Betekenen proces-verbaal van het beslag aan klager (een derde).

De beslissing van de voorzitter kan op twee onderdelen niet in stand blijven. De Kamer overweegt dat als schuldenaren alleen de in het verzoekschrift genoemde gerekwestreerden zijn te beschouwen. Klager dient in deze zaak als ‘derde’ te worden beschouwd. Bij klager als derde had de gerechtsdeurwaarder dan ook slechts derdenbeslag mogen leggen overeenkomstig de art. 475 e.v. Rv. In de regeling omtrent het derdenbeslag ontbreekt een bepaling omtrent het binnentreden van een woning. Het “gewone” beslag op roerende zaken die zich onder een derde bevinden kan alleen worden toegepast als de derde daaraan medewerking verleent. De betekening van het proces-verbaal aan klager als derde is niet wettelijk voorgeschreven. In elk geval had de gerechtsdeurwaarder voor die betekening geen kosten in rekening mogen brengen. De beslissing van de voorzitter wordt deels vernietigd en de klacht wordt op twee onderdelen gegrond verklaard. De gerechtsdeurwaarder wordt de maatregel van berisping met aanzegging opgelegd. Voor het overige treft het verzet geen doel. De rol van de hulpofficier van justitie is anders dan klager heeft aangevoerd geenszins beperkt tot zijn of haar enkele aanwezigheid (ECLI:NL:GHSHE:2014:1326). De gerechtsdeurwaarder kan niet verantwoordelijk worden gehouden voor het handelen van de hulpofficier van justitie die op grond van het bepaalde in art 444 Rv een eigen verantwoordelijkheid heeft.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-TGDKG-2015-117

http://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI_NL_TGDKG_2015_117

Inhoudsindicatie:

RO. 4.3

Een door een gerechtsdeurwaarder uitgebracht exploot is een authentieke akte die op grond van artikel 157 lid 1 Rv tegen een ieder dwingend bewijs oplevert van hetgeen de gerechtsdeurwaarder daarin binnen de kring van zijn bevoegdheid omtrent zijn waarnemingen en verrichtingen heeft verklaard, zulks behoudens (artikel 151 lid 2 Rv) tegenbewijs. Uit het voorgaande vloeit voort dat hetgeen door de gerechtsdeurwaarder in een dergelijk exploot wordt verklaard overeenkomstig de feitelijke situatie dient te zijn.

RO 4.4

Naar het oordeel van de Kamer veronderstelt de tekst dat afschrift is gelaten in persoon dat het exploot ook daadwerkelijk aan een persoon is overhandigd. Een andere zienswijze ondergraaft de authenticiteit van de akte. Ongeacht of de gerechtsdeurwaarder nu wel of niet met klager heeft gesproken, hij had in zijn exploot moeten relateren wat er feitelijk is voorgevallen. Niet goed valt in te zien waarom de gerechtsdeurwaarder niet in het exploot heeft vermeld dat hij iemand (via de intercom) gesproken had, maar dat hij degene voor wie het exploot bestemd was niet (fysiek) in persoon had aangetroffen en hij daarom het afschrift op grond van de wet heeft gelaten in de brievenbus.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-TGDKG-2015-63

http://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken/resultaat?ecli=ECLI%3ANL%3ATGDKG%3A2015%3A63%20

Inhoudsindicatie:

Tenuitvoerlegging vonnis. Meerdere klachtonderdelen waaronder het feit dat klager stelt dat een ontruimingsvonnis geen executoriale titel oplevert voor de ontruimingskosten. Klager is van mening dan er geen beslag ten laste van hem had mogen worden gelegd (mede) voor de ontruimingskosten. De Kamer overweegt dat op grond van het door de gerechtsdeurwaarders in het verweer en ter zitting ingenomen standpunt, welk verweer de Kamer verdedigbaar acht, en mede gelet op verschillende civiele uitspraken met betrekking tot de ontruimingskosten, dat door de gerechtsdeurwaarders op dit onderdeel van de klacht niet tuchtrechtelijk laakbaar is gehandeld. De Kamer wijst in dat verband ook nog op een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem – Leeuwarden van 28 oktober 2014 (ECLI:NL:GHARL:2014:8272). Uit dat arrest kan samengevat worden afgeleid dat ontruimingskosten voor zover redelijk op de huurder kunnen worden verhaald ook indien daarover niets in het ontruimingsvonnis is opgenomen. De gerechtsdeurwaarders waren belast met de executie van een vonnis. Klager die het met de executie niet eens was, had zich met zijn bezwaren moeten wenden tot de executierechter. Klacht ongegrond verklaard.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-GHAMS-2014-1230

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2014:1230

Inhoudsindicatie

Opdracht verstrekt door een juridisch beroepsbeoefenaar: de gerechtsdeurwaarder mag in beginsel afgaan op diens mededelingen. Niet laakbaar is dat de gerechtsdeurwaarder, alvorens over te gaan tot derdenbeslag, de juistheid van de stelling van zijn opdrachtgever zelf nog toetst.

R.O. 6.1.

… () anders dan klager betoogt, mocht en kon de gerechtsdeurwaarder die opdracht zonder verdere bestudering van het dossier aannemen, nu deze opdracht werd verstrekt door een juridisch beroepsbeoefenaar en niet manifest van iedere juridische grond was ontbloot. De gerechtsdeurwaarder is daarna op 23 mei 2011 tot betekening overgegaan, overeenkomstig de opdracht. De gerechtsdeurwaarder heeft hiermee niet in strijd gehandeld met enige tuchtrechtelijke norm.

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl


ECLI-NL-GHAMS-2014-2388

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHAMS:2014:2388

Inhoudsindicatie:

Onder bewind gestelde schuldenaar; de gerechtsdeurwaarder tracht tevergeefs van diens bewindvoerder betaling van een boete te verkrijgen. Dat de gerechtsdeurwaarder uiteindelijk de schuldenaar rechtstreeks heeft benaderd is in zoverre niet laakbaar. Wel is het onzorgvuldig dat de gerechtsdeurwaarder heeft nagelaten de bewindvoerder hiervan in kennis te stellen.

Vindplaatsen: Rechtspraak.nl


ECLI-NL-TGDKG-2014-151

https://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI_NL_TGDKG_2014_151

Inhoudsindicatie:

De gerechtsdeurwaarder heeft beslag gelegd op het inkomen van klager sub 1 voor een vordering van klaagster sub 2 terwijl zij op grond van huwelijkse voorwaarden zijn getrouwd. De kamer is van oordeel dat nu de gerechtsdeurwaarder wist dat hij op het inkomen van klager sub 1 loonbeslag legde voor een vordering van klaagster sub 2, de redelijkerwijs in acht te nemen zorgvuldigheid met zich mee brengt dat de gerechtsdeurwaarder op voorhand het huwelijksgoederenregister had moeten raadplegen om te bezien of klagers wellicht op huwelijkse voorwaarden zijn getrouwd. Nu de gerechtsdeurwaarder dat niet heeft gedaan en derhalve ten onrechte beslag op het inkomen van klager sub 1 heeft gelegd, is er sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen. Klacht gegrond, maatregel van berisping opgelegd.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-TGDKG-2014-70

http://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI_NL_TGDKG_2014_70

Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)

Inhoudsindicatie:

RO.9.3

De Kamer begrijpt dat met de door de voorzitter gehanteerde term “onderzoeksplicht” het volgende wordt bedoeld. Indien aan een gerechtsdeurwaarder een vordering ter incasso wordt voorgelegd en een debiteur daartegen bezwaren maakt, dient de gerechtsdeurwaarder die bezwaren voor commentaar door te sturen aan zijn opdrachtgever. Indien de opdrachtgever zich vervolgens op het standpunt stelt dat van een vordering wel degelijk sprake is, mag de gerechtsdeurwaarder de incasso voortzetten, tenzij hij op basis van de hem bekende gegevens gegronde redenen heeft om aan de juistheid van die vordering te ernstig te twijfelen. De gerechtsdeurwaarde heeft immers niet tot taak om te beoordelen of de vordering die zijn opdrachtgever hem ter incasso aanbiedt, gegrond is. Die taak is, indien het tot een gerechtelijke procedure komt, voorbehouden aan de rechter. De voorzitter heeft terecht geconcludeerd dat de gerechtsdeurwaarder in het onderhavige geval geen aanleiding had om aan de juistheid van de vordering te twijfelen, zodanig dat hij zijn opdracht had behoren terug te geven.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-GHAMS-2013-2786

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2013:2786

Inhoudsindicatie: Uitgangspunt vormt dat een betalingsregeling zonder herzieningsclausule niet eenzijdig door de schuldeiser kan worden opgezegd indien en zolang de debiteur zich aan die regeling houdt. Onder omstandigheden kan echter worden geoordeeld dat van de schuldeiser in redelijkheid niet kan worden verlangd dat deze met de ongewijzigde betalingsregeling genoegen blijft nemen. De schuldeiser mocht in het onderhavige geval aanpassing van de betalingsregeling verlangen. Gezien de hoogte van de overeengekomen afbetalingstermijnen enerzijds en de nog verschuldigde hoofdsom anderzijds, was totale aflossing van de schuld niet binnen afzienbare tijd te verwachten. De financiële positie van klager was voorts aanzienlijk verbeterd. Klager heeft ook niet betwist dat hij tot hogere aflossingen in staat was. Dat betekent dat het de gerechtsdeurwaarders niet te verwijten valt dat zij zich namens de schuldeiser tot klager hebben gewend teneinde aanpassing van de betalingsregeling te bewerkstelligen.

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

ECLI-NL-GHAMS-2013-2707

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2013:2707

Inhoudsindicatie: Klacht over berekende kosten slotenmaker. Ingevolge artikel 9 lid 1 aanhef en onder a van het BTAG worden de kosten die een gerechtsdeurwaarder voor zijn ambtshandelingen mag doorberekenen verhoogd met de door de gerechtsdeurwaarder gemaakte verschotten, voor zover het doen en het beloop van die verschotten voor de goede verrichting van de ambtshandeling noodzakelijk waren. Wat er ook zij van de stelling van de gerechtsdeurwaarder dat preventieve bijstand van een slotenmaker bij een beslagroute efficiënt is, dat betekent nog niet dat de daaraan verbonden kosten noodzakelijk zijn. Als een deurwaarder ervoor kiest zich op een beslagroute door een slotenmaker te laten vergezellen, zal hij de daaraan verbonden kosten zelf moeten dragen indien de slotenmaker niet in actie behoeft te komen. In een dergelijk geval kan de gerechtsdeurwaarder de aan de aanwezigheid van een slotenmaker verbonden kosten niet bij een schuldenaar in rekening brengen

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

ECLI-NL-GHAMS-2013-CA3456

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2013:CA3456

Inhoudsindicatie: 1. Een gerechtsdeurwaarder die een ambtshandeling feitelijk verricht is zelf verantwoordelijk voor zijn handelen, ook al is de opdracht tot het verrichten van die ambtshandeling – in dit geval het leggen van beslag – gegeven door een andere gerechtsdeurwaarder. Bij het verrichten van de ambtshandeling behoort de gerechtsdeurwaarder tevens rekening te houden met de belangen van de opdrachtgever van de gerechtdeurwaarder voor wie hij de handeling verricht. Door die opdrachtgever kan hij ook tuchtrechtelijk op de nakoming van die zorgplicht worden aangesproken, omdat het veronachtzamen van die zorgplicht een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt.

2. Met de zorgvuldigheidsplicht van de gerechtsdeurwaarder valt niet te rijmen dat zij de inbewaringgeving van de in beslag genomen auto langer heeft laten voortduren dan in het belang van de executie nuttig was. Na 3 november 2008 zijn ten behoeve van klager geen betalingen meer verricht. Desondanks is de gerechtsdeurwaarder eerst op 22 juli 2009 overgegaan tot executoriaal verkoop van de auto met een opbrengst van € 1.000,-. Dat het noodzakelijk was om ten laste van klager gedurende een periode van ruim zes maanden de stallingkosten met ruim € 2.440,- te laten oplopen heeft de gerechtsdeurwaarder niet aannemelijk gemaakt. Klacht gegrond. Berisping.

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl


ECLI-NL-GHAMS-2013-CA3278

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2013:CA3278

Inhoudsindicatie: Proefprocedure KBvG. Toepassing BTAG. Geen regeling voor het geval meer exploten op hetzelfde adres worden betekend. Hof houdt vast aan eerdere rechtspraak (LJN: BN5956): Als een ambtshandeling bij één exploot kán worden gedaan, dan behoort deze in beginsel ook bij één exploot te wórden gedaan. Geen afwijking van BTAG toegestaan.

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl


ECLI-NL-GHAMS-2013-CA3534

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2013:CA3534

Inhoudsindicatie:

Een gerechtsdeurwaarder heeft een eigen verantwoordelijkheid in die zin dat marginaal dient te worden getoetst of de desbetreffende titel voldoende grond biedt voor het te leggen beslag. Het hof is van oordeel dat de door de ex-echtgenoot van klaagster aan de gerechtsdeurwaarders ter executie aangeboden echtscheidingsbeschikking voor wat betreft het daarin opgenomene met betrekking tot de scheiding en deling van de ontbonden huwelijksgemeenschap niet zonder meer voor executie vatbaar was. Gelet daarop hadden de gerechtsdeurwaarders niet tot het ten uitvoer leggen van de echtscheidingsbeschikking mogen overgaan, maar zich ervan moeten vergewissen dat tussen partijen overeenstemming bestond over het door klaagster aan haar ex-echtgenoot per saldo verschuldigde bedrag, alvorens tot beslaglegging over te gaan. De gerechtsdeurwaarders is daarom tuchtrechterlijk te verwijten dat zij tot het leggen van executoriaal derdenbeslag zijn overgegaan. Zij hebben hierdoor de belangen van klaagster geschaad

Vindplaatsen: Rechtspraak.nl

ECLI-NL-KvG-2013-YB0949

Dat klaagster niet op de hoogte is gesteld van het onder de belastingdienst gelegde beslag (klachtonderdeel 2.b.) staat op grond van de inhoud van de brief van 3 juli 2012 vast. In die brief neemt de gerechtsdeurwaarder het standpunt in dat hij in verband met het vermijden van onnodige kosten na een beslaglegging pleegt te wachten met de betekening van het proces-verbaal van het gelegde beslag tot hij weet of het beslag effect heeft gehad.

Bij beslissing van de Kamer van 8 mei 2012, gegeven naar aanleiding van een eerdere tegen de gerechtsdeurwaarder ingediende klacht, is deze werkwijze als tuchtrechtelijk laakbaar aangemerkt. Ter zitting heeft de gerechtsdeurwaarder op dit punt aangevoerd dat hij – anders dan zijn schriftelijk verweer doet vermoeden – zijn toenmalige werkwijze heeft aangepast in die zin dat na de uitspraak van de Kamer standaard het proces-verbaal van een gelegd beslag wordt betekend. Omdat het beslag in deze zaak is gelegd op 6 januari 2012 is nog de oude werkwijze gevolgd.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-RBAMS-2013-YB0929

http://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI_NL_RBAMS_2013

Inhoudsindicatie:

De klacht betreft het onterecht informeren bij de buren van het adres waar klager al een maand niet meer stond ingeschreven. Volgens klager heeft de gerechtsdeurwaarder zonder enige aanleiding een buurtonderzoek verricht en de daaruit verkregen informatie verstrekt aan de gemeente. Klager stelt dat de gerechtsdeurwaarder daardoor zijn privacy heeft geschonden zich schuldig heeft gemaakt aan laster en misbruik van zijn bevoegdheden. De Kamer overweegt allereerst wie kan worden aangemerkt als beklaagde gerechtsdeurwaarder. Ten aanzien van de klacht overweegt de Kamer dat vaststaat dat de uitoefening van de taak van de gerechtsdeurwaarder geen aanleiding gaf voor een adresverificatie van klager. De Kamer is van oordeel dat een enkele mysterieuze telefonische mededeling niet rechtvaardigt dat op grond daarvan contact wordt opgenomen met buren van klager of met de bewoners van diens oude adres. Waarom dat nodig was is niet onderbouwd. Voorts is niet nader onderbouwd op grond waarvan het noodzakelijk was om de gemeente schriftelijk te bevestigen dat klager niet langer op het adres woonachtig was. De klacht wordt gegrond verklaard en de maatregel van berisping wordt opgelegd.

Vindplaats(en): www.tuchtrecht.overheid.nl

ECLI-NL-GHAMS-2012-4402

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2012:4402

Inhoudsindicatie:

In beslag genomen en in bewaring gegeven zaken volgens klaagster verdwenen. De gerechtsdeurwaarders wordt verweten dat zij geen deugdelijk bewijs kunnen overleggen waaruit blijkt dat de in bewaring gegeven goederen door klaagster in ontvangst zijn genomen. De gerechtdeurwaarder is op grond van artikel 18 Gerechtsdeurwaarderswet in verbinding met artikel 10 derde lid van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, verplicht stukken en afschriften betreffende zijn kantooradministratie gedurende zeven jaren te bewaren. Op grond hiervan mag van een zorgvuldig handelend gerechtsdeurwaarder worden verwacht dat hij op een behoorlijke wijze bijhoudt wat er met de in bewaring gegeven goederen is gebeurd. Niettemin moet de klacht van klaagster voor zover die ziet op het niet teruggeven van de goederen, ongegrond worden verklaard. Het eventuele wegmaken van de goederen betreft niet het handelen van de gerechtsdeurwaarders, doch dat van de bewaarder, terwijl niet is komen vast te staan dat de gerechtsdeurwaarders lichtvaardig tot bewaring zijn overgegaan of bij de keuze voor de bewaarder onzorgvuldig zijn geweest. Het handelen van de bewaarder valt niet onder het gerechtsdeurwaarderlijke tuchtrecht. De eventuele civielrechtelijke aansprakelijkheid van de gerechtsdeurwaarder is in deze procedure niet aan de orde. Klacht gedeeltelijk gegrond, maatregel van een geldboete voor ieder van beide gerechtsdeurwaarders opgelegd.

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl


ECLI-NL-GHAMS-2012-4401

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2012:4401

Inhoudsindicatie:

Niet inhoudelijk reageren op brieven en klager ervan niet in kennis stellen dat de aangekondigde openbare verkoop geen doorgang zou vinden. Klachten gegrond. Uitgangspunt is dat indien een gerechtsdeurwaarder beslag legt op zaken waarvan een derde eigendom pretendeert, het aan die derde is om door middel van bewijsstukken aan te tonen dat die zaken hem of haar in eigendom toebehoren. Een enkele mededeling is in dit verband niet voldoende. Aan klager is herhaaldelijk verzocht met bewijsstukken aan te tonen dat hij onder huwelijkse voorwaarden is gehuwd. Klager heeft dat niet gedaan. Klacht ongegrond. Het niet inhoudelijk reageren op de betalingsvoorstellen van klager levert in deze zaak geen tuchtrechtelijk laakbaar handelen op. Het eerste betalingsvoorstel was al vervallen op het moment dat het de gerechtsdeurwaarders bereikte. Het daarop volgende voorstel ging uit van betaling van een zodanig laag bedrag, dat de gerechtsdeurwaarders ermee konden volstaan te kennen te geven dat aanspraak werd gemaakt op volledige betaling van de vordering, zoals zij hebben gedaan

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

ECLI-NL-TGDKG-2012-92

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:TGDKG:2012:92

Inhoudsindicatie: Proces-verbaal van constatering. Weigeren toegang tot woning. Betreden woning in aanwezigheid van opdrachtgever en kennissen van opdrachtgever. Beslag en aanplakken verkoopbiljet aan brievenbus woning. De Kamer oordeelt dat de gerechtsdeurwaarder zich in hoge mate onzorgvuldig heeft gedragen. Hij had opdracht tot het opmaken van een proces-verbaal van constatering niet op deze wijze mogen aannemen. De gerechtsdeurwaarder had zijn opdrachtgever moeten adviseren om zich tot de rechter te wenden om een uitspraak te verkrijgen over de afgifte van de gewenste zaken dan wel om zekerheid te verkrijgen over de vragen die hij had. Voor het opmaken van een proces-verbaal van constatering geldt ministerieplicht niet. Toen ter plaatse bleek dat niet vrijwillig toegang werd verleend en ook toen later de situatie escaleerde, had de gerechtsdeurwaarder zich direct moeten terugtrekken. De Kamer oordeelt voorts dat de gerechtsdeurwaarder de aankondiging van de openbare verkoop niet had mogen aanplakken aan het huis van verzoekster en de verwijzing naar artikel 187 Sr achterwege moeten laten. Hij had de uitkomst van het kortgeding af moeten wachten. De gerechtsdeurwaarder heeft zich kennelijk te veel geschikt naar de wensen van zijn opdrachtgever. Klacht gegrond verklaard. De gerechtsdeurwaarder wordt geschorst voor de duur van 1 maand.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-TGDKG-2012-86 (voorheen LJN YB0868)

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:TGDKG:2012:86

Inhoudsindicatie: Volgens het kantoor van de gerechtsdeurwaarders is het beleid in de prejustitiële fase standaard een adresverificatie te doen. Dat is volgens de Kamer niet toelaatbaar omdat het gebruik van GBA-gegevens in het algemeen pas toegelaten is indien de debiteur na het versturen van een eerste sommatie niet reageert en dan nog met het oog op het uitbrengen van de dagvaarding. Klacht gegrond verklaard en gezien het kantoorbeleid met betrekking tot het raadplegen van de GBA een berisping met aanzegging opgelegd.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-TGDKG-2012-84 (voorheen LJN YB0866)

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:TGDKG:2012:84

Inhoudsindicatie:

RO. 8.2

Een gerechtsdeurwaarder die een vergissing begaat of een rekenfout maakt, zoals in deze zaak is gebeurd doordat hij aanvankelijk ten onrechte het bedrag van € 23,80 aan kosten heeft vermeld, maakt zich in het algemeen daarmee niet zonder meer schuldig aan handelen of nalaten dat tuchtrechtelijk dient te worden bestraft. Dit kan anders zijn wanneer de vergissing of fout klaarblijkelijk gevolg is van grote onzorgvuldigheden of van handelen tegen beter weten in. Hiervan is echter niet gebleken. De fout is gecorrigeerd en klager heeft ter zitting toegegeven dat de gerechtsdeurwaarder niet opzettelijk heeft gehandeld.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-TGDKG-2011-1

http://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI_NL_TGDKG_2011_1

Inhoudsindicatie:

Verschil tussen origineel exploot en aan klager gelaten afschrift daarvan. Uit artikel 46 Rv vloeit voort dat het originele exploot en het aan de geadresseerde gelaten afschrift eensluidend moeten zijn. Door de noodzakelijke correctie in de dagvaarding wel op het origineel, doch niet op het afschrift aan te brengen waren origineel en afschrift niet langer eensluidend. Voor klager, als geadresseerde, gold het aan hem gelaten afschrift als origineel. Deze dagvaarding kent een te korte dagvaardingstermijn, alsmede een zittingsdatum die niet overeenkomt met de datum waarop de zaak heeft gediend. Klager is hierdoor in zijn belangen geschaad. Klacht gegrond, maatregel van berisping opgelegd

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-TADRAMS-2010-YA1115 (voorheen LJN YA1115)

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:TADRAMS:2010:YA1115

Inhoudsindicatie: klacht tegen advocaatwederpartij. Is beslaglegging op drie panden met de gezamenlijke waarde van € 419.000,= proportioneel als de vordering een bedrag van € 20.000,= beslaat? Op grond van de omstandigheden in dit geval werd het beslag door de raad disproportioneel bevonden. Klacht gegrond, geen maatregel.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-GHAMS-2010-BO0544

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2010:BO0544

Inhoudsindicatie: Evenals de kamer acht het hof de gerechtsdeurwaarder verantwoordelijk voor de [onjuiste] executie van het vonnis, omdat de betekening onder zijn verantwoordelijkheid heeft plaats gevonden. Dat de fout inmiddels is hersteld maakt dat niet anders. De klacht is gegrond en het hof acht de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder van dien aard dat het een maatregel passend en geboden acht. Het hof bekrachtigt de bestreden beslissing.

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

ECLI-NL-TGDKG-2010-152 (voorheen LJN YB0506)

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:TGDKG:2010:152

Inhoudsindicatie:

R.O. 4.3

De Kamer is van oordeel dat de gerechtsdeurwaarder in dit geval niet zorgvuldig heeft gehandeld. Hij had het vonnis bij apart exploot kunnen betekenen. De gerechtsdeurwaarder heeft gerefereerd aan de regeling die is vermeld in het Autorisatiebesluit GBA 2004/58607. In de toelichting bij die regeling ten aanzien van artikel 2 is vermeld dat de gerechtsdeurwaarder aanvullende maatregelen kan treffen om de privacy te waarborgen van degenen met een geheim adres. Naar het oordeel van de Kamer betreft dit geen vrijblijvende instructie aan een gerechtsdeurwaarder in het geval hij te maken heeft met een geheim adres en in dit geval had klaagster zoals zij ter zitting onweersproken heeft toegelicht, ook goede gronden om een geheim adres aan te vragen. De Kamer raadt de gerechtsdeurwaarder het artikel van F.A.Th. Vrauwdeunt in Executief 1-2008 aan dat met betrekking tot deze problematiek nuttige adviezen bevat*). De Kamer acht de klacht gegrond en ziet aanleiding na te noemen maatregel op te leggen.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken

*) Advies/oplossing te relateren riedel in exploot zoals in LJN YB0506 aangedragen:

Jan Jansen, geboren op 1 januari 1970, blijkens verificatie in de Gemeentelijke Basis Administratie d.d. 19 februari 2007 wonende in de gemeente Utrecht op een adres waarvan de gedaagde voornoemd aan de gemeente Utrecht heeft verzocht om dit adres geheim te houden voor derden, om welke reden ik dat geheime adres in dit exploot niet vermeld, aan dat geheime adres mijn exploot doende en afschrift hiervan latende aan: ...

ECLI-NL-GHAMS-2009-BL4250

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2009:BL4250

Inhoudsindicatie:

Ten aanzien van de afdracht van de door de gerechtsdeurwaarder geïncasseerde derdengelden, is in hoger beroep gebleken dat de gerechtsdeurwaarder declaraties in verschillende zaken van klaagster heeft verrekend met opbrengsten in een andere zaak. Terecht verzet klaagster zich tegen deze wijze van verrekening. In alle desbetreffende zaken was klaagster weliswaar de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder, maar klaagster trad daarbij niet op voor zichzelf, maar - als tussenpersoon/ gevolmachtigde - voor een cliënt. Zoals het hof heeft overwogen in zijn beschikking van 30 juni 2009 (LJN BJ1695) is het een gerechtsdeurwaarder, als hij in een zaak betalingen ontvangt, in beginsel wel toegestaan om zijn kosten in die zaak daarmee te verrekenen, maar niet met kosten in andere zaken. Een dergelijke verrekening verdraagt zich niet met het karakter en de bedoeling van de zogeheten kwaliteitsrekening. De rechthebbende op binnengekomen gelden op die rekening is immers degene op wiens verzoek de gerechtsdeurwaarder incasseert. In dit geval zijn dat de cliënten van klaagster. Het klachtonderdeel is in zoverre dan ook gegrond. Wat betreft het betoog van klaagster dat zij van de gerechtsdeurwaarder nog bedragen te vorderen heeft uit hoofde van facturen daterend van na 28 februari 2008, verwijst het hof klaagster naar de civiele rechter, aangezien voor de beoordeling daarvan in een tuchtrechtelijke procedure als deze geen plaats is. Het hof acht de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder dermate laakbaar dat een maatregel passend en geboden is. Daarbij wordt gewicht toegekend aan het grote belang van een zorgvuldige mutatie van de kwaliteitsrekening, nu die rekening dient ter bescherming van de financiële belangen van de cliënten voor wie de gerechtsdeurwaarder incasseert. Daarnaast neem het hof in aanmerking dat het handelen zich heeft voorgedaan voor de uitspraak van de beschikking van 30 juni 2009 en er kennelijk voor die tijd binnen de gerechtsdeurwaarderspraktijk verschillend werd gedacht over de vraag wie in een geval als het onderhavige – waar in het kader van een samenwerking tussen een gerechtsdeurwaarder en een incassobureau door de gerechtsdeurwaarder voor verschillende cliënten van het incassobureau bedragen worden geïncasseerd – als opdrachtgever moet worden aangemerkt en in welke gevallen verrekening is toegestaan. Het hof zal daarom volstaan met een berisping met aanzegging. Het hof vernietigt de beslissing van de kamer en, opnieuw beslissende, verklaart het klachtonderdeel b) deels gegrond, legt aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel op van berisping met aanzegging dat, indien andermaal door hem een van de in artikel 34, eerste lid Gerechtsdeurwaarderswet bedoelde handelingen of verzuimen wordt gepleegd, een geldboete, een schorsing of ontzetting uit het ambt zal worden overwogen, verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl


Rapport 2009/113 (Nationale Ombudsman) Datum: 02-06-2009

Verzoeker was bij vonnis van de rechtbank veroordeeld tot het betalen van een bepaalde geldsom. Drie weken na de datum van dit vonnis betekende de ingeschakelde gerechtsdeurwaarder het vonnis aan verzoeker. De kosten hiervan werden verzoeker in rekening gebracht.

Verzoeker klaagde erover dat de gerechtsdeurwaarder het vonnis had betekend, terwijl hij verzoeker niet eerst tot betaling had uitgenodigd, dan wel had aangemaand. Hierdoor werden bij verzoeker kosten in rekening gebracht.

De Nationale ombudsman stelde vast dat er voor gerechtsdeurwaarders - anders dan voor advocaten - geen wettelijke verplichting bestaat alvorens tot het nemen van rechtmaatregelen over te gaan, de wederpartij van dat voornemen in kennis te stellen. In die zin had de deurwaarder rechtmatig gehandeld. Vervolgens overwoog de Nationale ombudsman dat het eerst aanschrijven van schuldenaren door een deurwaarder aan de ene kant weliswaar wenselijk is omdat schuldenaren daarmee in de gelegenheid worden gesteld kosten van betekening te voorkomen, maar dat er aan de andere kant voor deurwaarders - anders dan voor advocaten - een ministerieplicht geldt, hetgeen inhoudt dat een deurwaarder verplicht is ambtshandelingen te verrichten wanneer hem daarom wordt verzocht. In het onderhavige geval was de deurwaarder in beginsel verplicht te voldoen aan het verzoek tot betekenen (en innen) van het vonnis. Verder speelde mee dat sprake was van een vonnis op tegenspraak waardoor ervan uit mocht worden gegaan dat verzoeker van de inhoud van het vonnis op de hoogte was. Verder was er voor het door de deurwaarder betekenen een periode van tenminste drie weken verstreken. Op grond daarvan was de Nationale ombudsman van oordeel dat het op de weg van verzoeker had gelegen om met de wederpartij contact op te nemen over het precieze door hem te betalen bedrag. Nu hij dat had nagelaten en de deurwaarder eerst na drie weken het vonnis had betekend, is de deurwaarder in dit geval niet lichtvaardig tot het nemen van rechtsmaatregelen overgegaan en dienen de door hem gemaakte betekeningskosten dan ook in redelijkheid voor rekening van verzoeker te komen. Van strijd met het evenredigheidsvereiste was geen sprake.

Vindplaats(en): www.nationaleombudsman.nl/rapporten/2009/113

ECLI-NL-RBAMS-2008-YB0110

https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken/resultaat/uitspraak/2008/ECLI_NL_RBAMS_2008_YB0110?zoekterm=beslag%20roerende%20zaken&Pagina=9&ItemIndex=90

Inhoudsindicatie:

RO 5.2

De voorzitter heeft voorts overwogen dat wanneer een gerechtsdeurwaarder beslag legt op zaken waarop een derde eigendom pretendeert, het aan die derde is om zich tegen het beslag te verzetten. De enkele mededeling dat de zaken van een ander zijn, noopt de gerechtsdeurwaarder niet tot het buiten het beslag houden van die zaken. Het moment waarop beslag wordt gelegd leent zich immers niet voor een uitgebreid onderzoek naar de eigendomsverhoudingen van in beslaggenomen zaken. De derde dient vervolgens aan te tonen dat de zaken hem in eigendom toebehoren. In dit geval heeft de gerechtsdeurwaarder klager herhaaldelijk medegedeeld dat klager de originele facturen dient over te leggen. Dit is begrijpelijk omdat de gerechtsdeurwaarder, als hij het beslag op enkele zaken opheft, verantwoording af dient te leggen aan zijn opdrachtgever. Het door de gerechtsdeurwaarder ingenomen standpunt is daarom verdedigbaar, althans niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm. Het ligt niet op de weg van de tuchtrechter een verdere beoordeling te geven.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-RBAMS-2008-YB0069 (voorheen LJN YB0069)

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBAMS:2008:YB0069

Inhoudsindicatie: Voorbarige betekening vonnis, genomen executiemaatregelen onnodig. Beslag op een onroerende zaak voor een bedrag ad € 133,97 buitenproportioneel. Gelet op de met een dergelijk beslag gemoeide kosten kan daarvan in zijn algemeenheid worden gezegd dat dit eerst aan de orde is indien er geen andere mogelijkheid is tot executie over te gaan. Bovendien moet dat expliciet en onder opgave van kosten duidelijk worden gemaakt aan de debiteur.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-GHAMS-2008-BC8315

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2008:BC8315

Inhoudsindicatie: Termijn waarbinnen een klacht tegen een gerechtsdeurwaarder moet worden ingediend.

RO. 7.4. Klager kan niet worden ontvangen in het klachtonderdeel 5.5., reeds omdat klager zich in zijn klachtbrief van 28 augustus 2006 beroept op een handelen of nalaten dat heeft plaats gevonden in maart 1998. De Gerechtsdeurwaarderswet kent geen termijn waarbinnen een klacht moet worden ingediend. In de verhouding tussen partijen in tuchtrechtelijke procedures als deze geldt dat de gerechtsdeurwaarder, mede gelet op het bepaalde in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens krachtens een op de behandelingstermijn van toepassing zijnde ongeschreven redelijkheidsnorm, zich in beginsel kan beroepen op een tijdsverloop tussen enerzijds het ontstaan en ter kennis van klager gekomen zijn van een klachtfeit en anderzijds het indienen van de klacht. Dit voor het geval dat het tijdsverloop de toets van de redelijkheid en de daarmee verband houdende behoorlijke procesorde niet kan doorstaan. Het komt het hof voor dat een termijn van drie jaar in tuchtprocedures tegen gerechtsdeurwaarders in het algemeen als redelijk kan worden aanvaard. Deze termijn begint te lopen op de dag waarop de klager van het handelen of nalaten van de gerechtsdeurwaarder kennis heeft genomen of heeft kunnen nemen. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat gerechtsdeurwaarders in hoog tempo een grote hoeveelheid ambtshandelingen plegen. De herinnering aan verrichte ambtshandelingen zal als gevolg daarvan bij gerechtsdeurwaarders sneller vervagen. Hierdoor worden de gerechtsdeurwaarders bij tijdsverloop bemoeilijkt in het voeren van verweer tegen klachten.

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl


ECLI-NL-TGDKG-2008-79 (voorheen LJN YB0080)

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:TGDKG:2008:79

Inhoudsindicatie: Had de gerechtsdeurwaarder uit de inhoud van de brief van 7 mei 2007 af moeten leiden dat een bod op de auto´s alvorens dat te accepteren eerst voorgelegd zou moeten worden aan de gemachtigde van klaagsters. Die vraag dient bevestigend te worden beantwoord. Op de gerechtsdeurwaarder rust een algemene informatieplicht tegenover zijn opdrachtgever terzake de uitvoering van zijn opdracht. In dit geval was verzocht de verkoop van de auto's te starten en om voor het einde van die week de gemachtigde van klaagsters hierover te informeren. De gerechtsdeurwaarder heeft dat niet gedaan. Gezien de hoogte van het te verhalen bedrag had de gerechtsdeurwaarder ook zonder dat daarover duidelijke afspraken waren gemaakt zich moeten realiseren dat het gedane bod op de auto's aan de gemachtigde van klaagsters had moeten worden voorgelegd.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-TGDKG-2008-73 (voorheen LJN YB0074)

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:TGDKG:2008:73

Inhoudsindicatie: Het ligt op de weg van de gerechtsdeurwaarder om een debiteur tijdig in kennis te stellen van het niet doorgaan van een beslag of het niet doorgaan van een executoriale verkoop. Indien een eenmaal aangekondigde beslaglegging of executoriale verkoop wordt uitgesteld, dan dient dit kenbaar te worden gemaakt aan degene onder wie het beslag gelegd zou worden of degene ten laste van wier de executoriale verkoop zou worden gehouden (Gerechtshof Amsterdam 22 juli 2004 LJN AQ8882 en 19 januari 2006 LJN AV0589).

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-TGDKG-2008-67 (voorheen LJN YB0068)

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:TGDKG:2008:67

Inhoudsindicatie:

Het is juist dat het in eerste instantie aan klager is om kenbaar te maken tegen welke gerechtsdeurwaarder de klacht is gericht. Het is voor een klager echter veelal niet mogelijk te zien welke van de van een samenwerkingsverband deel uitmakende gerechtsdeurwaarder(s) verantwoordelijk is (zijn) te achten voor de door hem gewraakte handelingen. In een dergelijk geval kan het samenwerkingsverband niet dienen als schild waarop de klacht moet afstuiten. Controle op adresgegevens dient standaard onderdeel van de procedure dient te zijn bij betekening van de dagvaarding. Voor justitiabelen vormt de betekening aan het juiste adres gelet op de rechtsgevolgen immers een belangrijk facet van rechtsbescherming. Het is van groot belang dat ambtshandelingen worden verricht op basis van recente gegevens. Als afnemer in de zin van de Wet op de Gemeentelijke Basis Administratie met een publieke taak heeft een gerechtsdeurwaarder, voor dat doel, bovendien directe toegang tot deze administratie, zodat voldoening aan die plicht ook niet praktisch bezwaarlijk is. De gerechtsdeurwaarder kan bij het betekenen van een ambtelijk stuk niet zonder meer afgaan op aanwijzingen van zijn opdrachtgever, ook niet als dat een ander gerechtsdeurwaarderskantoor betreft. Slechts indien bij de opdracht een recent uittreksel wordt overgelegd, mag hij daarop afgaan. Evenmin mag hij afgaan op oude adresgegevens die niet opnieuw zijn gecheckt.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-TGDKG-2008-26 (voorheen LJN YB0027)

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:TGDKG:2008:26

Inhoudsindicatie:

Wel of geen mededeling aan derde om het beslag op te heffen. Gebruik maken van uit eigen kennis verkregen wetenschap over vermogensbestanddelen. Intrekken van de klacht als voorwaarde tot opheffing van het beslag.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-TGDKG-2008-22 (voorheen LJN YB0023)

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:TGDKG:2008:22

Inhoudsindicatie: Geen controle uitgevoerd op adresgegvens voor het uitbrengen van de dagvaarding.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-TGDKG-2008-13 (voorheen LJN YB0014)

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:TGDKG:2008:13

Inhoudsindicatie: Wegens het ontbreken van een weerwoord van de gerechtsdeurwaarder moet als vaststaand worden aangenomen dat hij klager voor niets heeft laten wachten, omdat hij niet heeft gemeld dat het beslag roerende zaken niet doorging. De gerechtsdeurwaarder heeft daardoor niet zorgvuldig gehandeld. Eveneens staat daardoor vast dat klager de schuld waarvoor de gerechtsdeurwaarder executoriaal derdenbeslag heeft gelegd reeds had voldaan. Tot slot staat vast dat de gerechtsdeurwaarder brieven van klager niet heeft beantwoord.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-2007-111 (voorheen LJN YB0276)

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:TGDKG:2007:111

Inhoudsindicatie:

Na zich de toegang tot de woning te hebben verschaft heeft de gerechtsdeurwaarder de sleutel achtergelaten bij een derde. De Kamer overweegt dat er geen regels bestaan op welke wijze moet worden gehandeld met de sleutel van het na het binnentreden van een woning vervangen slot en op welk wijze de sleutel in handen van de debiteur moet worden gesteld. Het voorgaande betekent echter niet dat de sleutel kan worden achtergelaten bij een derde. Door de gerechtsdeurwaarder dient immers rekening te worden gehouden met persoonlijke levenssfeer van de debiteur. Hieraan kan slechts uitvoering worden gegeven door de sleutel achter te laten bij de politie, of, als dat niet mogelijk blijkt te zijn, door de sleutel mee te nemen naar het kantoor van de gerechtsdeurwaarder. Klacht gegrond. Maatregel opgelegd.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-TGDKG-2007-66 (voorheen LJN YB0190)

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:TGDKG:2007:66

Inhoudsindicatie: Meerdere klachtonderdelen waaronder een omissie in proces-verbaal van beslag. Beslag ten laste van vennootschap op inboedel in woning. Beslag onder Bank zonder aanwijzing dat daar een rekening werd gehouden. Naar het oordeel van de Kamer is de missie in het proces-verbaal geen "slip of the pen", beslag op inboedel woning onjuist en in verband met de maatschappelijke gronden is het beslag onder de bank zonder aanwijzing eveneens onjuist. Drie klachtonderdelen gegrond.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NLRBAMS-2007-YB0155 (voorheen LJN YB0155)

http://tuchtrecht.overheid.nl/ECLI_NL_RBAMS_2007_YB0155

Inhoudsindicatie: Vermelden van zaken in proces verbaal van beslag die niet zijn gebaseerd op waarneming van de gerechtsdeurwaarder (raambeslag).Klacht gegrond en maatregel van berisping opgelegd.

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


Kamer voor Gerechtsdeurwaarders, 11 december 2007, 249.2007

niet (meer) gepubliceerd

Inhoudsindicatie: het tussentijds verlaten van een ontruiming betekend plichtsverzuim

(...)

4.1 Bij een ontruiming van onder meer een woning geeft een gerechtsdeurwaarder uitvoering aan een hem bij wet opgedragen taak. Op grond van het bepaalde in artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet is een gerechtsdeurwaarder immers te allen tijde verplicht de ambtshandelingen waartoe hij bevoegd is, te verrichten wanneer hierom wordt verzocht. Op grond van het bepaalde in artikel 556 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering en rechtspraak van de Hoge Raad is een executerende gerechtsdeurwaarder bij ontruiming zelfs gerechtigd de inboedel uit de woning te verwijderen en aan de openbare weg te plaatsen.

4.2 De huurder (als eigenaar van de inboedel) is de eerst aangewezen persoon om de aan de openbare weg geplaatste inboedel vervolgens af te voeren en op te slaan. De gerechtsdeurwaarder kan noch door de huurder noch door de verhuurder worden gedwongen de inboedel af te voeren of op te slaan. Uit hetgeen hiervoor staat vermeld omtrent de wet en de rechtspraak volgt immers dat de ambtelijke taak van de gerechtsdeurwaarder eindigt met het aan de openbare weg plaatsen van de inboedel. Nadat de ontruiming is voltooid, heeft de gerechtsdeurwaarder behoudens zeer bijzondere omstandigheden geen zorgplicht meer ten aanzien van de ontruimde boedel. De gerechtsdeurwaarder heeft dit in zijn exploot van 22 maart 2007 waarbij hij de ontruiming heeft aangezegd, juist omschreven. Ook is de gemeente -alhoewel dit vaak wel wordt gedaan- niet tot afvoer en opslag verplicht. Doet de gemeente dit wel dan heeft de gemeente op grond van de Algemene wet bestuursrecht de bevoegdheid om de inboedel na de in deze wet genoemde termijn te verkopen of te vernietigen.

4.3 Ter terechtzitting is gebleken dat de gerechtsdeurwaarder op de dag van de ontruiming gedurende langere tijd niet bij de woning van klager aanwezig is geweest. In dat opzicht heeft hij zijn plicht verzaakt. Een gerechtsdeurwaarder behoort gedurende de gehele ontruiming aanwezig te blijven om toezicht op de ontruiming te houden. De Kamer rekent het de gerechtsdeurwaarder ernstig aan dat hij hieraan niet heeft voldaan en dat hij van zijn tijdelijke afwezigheid geen melding heeft gemaakt in het proces-verbaal van ontruiming.

4.4 Op zich heeft de gerechtsdeurwaarder wel op een behoorlijke wijze gehandeld door een verhuizer in te schakelen voor vervoer en opslag van de inboedel. Daarmee eindigde zijn zorgplicht met betrekking tot de verwijderde zaken. (etc.)

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


Kamer voor Gerechtsdeurwaarders, 11 december 2007, 249.2007 het tussentijds verlaten van een ontruiming betekend plichtsverzuim)

Inhoudsindicatie:

niet gepubliceerd

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken


ECLI-NL-GHAMS-2006-AV3050

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2006:AV3050

Inhoudsindicatie: Bij de beoordeling van de klacht stelt de Kamer voorop dat op de gerechtsdeurwaarder weliswaar een ministerieplicht rust, maar dat deze wel een eigen verantwoordelijkheid heeft voor de inachtneming van de wettelijke vereisten waaraan een exploot dient te voldoen. Uit dien hoofde dient de gerechtsdeurwaarder controle uit te oefenen op de (juistheid van de) gegevens welke in het exploot dienen te worden vermeld. Waar de ambtshandelingen betreffen het doen van het in artikel 439 lid 2 Rv. ter inleiding van de executie voorgeschreven bevel tot betaling en het leggen van executoriaal beslag heeft de gerechtsdeurwaarder een eigen verantwoordelijkheid in die zin dat marginaal dient te worden getoetst of de veroordeling grond biedt voor dat bevel.

Vindplaats(en): PRG 2006, 102; Rechtspraak.nl


KvG nr. 475.2005 (06-06-2006)

http://www.kbvg.nl/index.php?id=1356

RO. 4.4

Ten aanzien van de zogenaamde multi-bankbeslagen is de Kamer van oordeel dat dit geen juiste gang van zaken is. Naar het oordeel van de Kamer moet er in het geval van beslaglegging onder een derde een gerechtvaardigd vermoeden van een relatie zijn tussen de derde en de schuldenaar. Gesteld noch gebleken is dat zulks hier het geval was. Weliswaar zijn de kosten van het beslag dat wel doel trof verdeeld over de overige beslagen, echter door het leggen van een executoriaal beslag onder een reeks van banken zonder dat enige aanwijzing bestaat dat de schuldenaar daar een rekening heeft, wordt een vorm van willekeur geïntroduceerd. Naar het oordeel van de Kamer is dat wezensvreemd aan ons executierecht. Het doel van elk beslag is de legale aantasting van het vermogen van de schuldenaar, niet de willekeurige verkenning van de verhaalsmogelijkheden. Bij lukraak gelegde beslagen wordt de beslagbevoegdheid misbruikt, immers deze wordt dan uitgeoefend met een ander doel dan waarvoor zij is verleend. Ook bestaat er maatschappelijk bezwaar tegen de door de gerechtsdeurwaarder toegepaste werkwijze. De derden onder wie ten onrechte beslag wordt gelegd, zullen zich terecht bezwaard voelen. Ook de schuldenaar mag zich bezwaard voelen. Immers derden met wie hij niets van doen heeft, nemen er kennis van voor welke niet nagekomen verbintenis zij tot betaling werd veroordeeld. Dit is in strijd met de huidige maatschappelijke opvatting omtrent de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de burger. Het moet er daarom voor worden gehouden dat de intentie die zin aan een beslag geeft, namelijk de legitieme onttrekking van vermogen van de schuldenaar niet aanwezig is. Dit is in strijd met het bepaalde in artikel 10 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders.

Vindplaats(en): http://www.kbvg.nl/index.php?id=1356


KvG nr. 196.2003 (21-12-2004)

Een exploot moet duidelijk zijn en mag geen facultatief aan te brengen teksten hebben zoals rondjes of vakjes die aangekruist kunnen worden