jurisprudentie bw boek 2

ECLI-NL-HR-2018-1988

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2018:1988

RO 3.4.1

De voor een faillietverklaring geldende eis dat summierlijk blijkt van een steunvordering, wordt gesteld omdat het faillissement ten doel heeft het vermogen van de schuldenaar te verdelen onder zijn gezamenlijke schuldeisers. Met dat doel strookt niet de faillietverklaring van iemand die slechts één schuldeiser heeft. (Zie HR 24 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:488, NJ 2018/225, rov. 3.3.1.)

Onder schuldeiser valt in de Faillissementswet te verstaan een natuurlijke persoon of een rechtspersoon.

RO 3.4.2

De Staat bezit rechtspersoonlijkheid (art. 2:1 lid BW). Organen en onderdelen van de Staat, waaronder tot de Staat behorende bestuursorganen, bezitten geen rechtspersoonlijkheid. De vermogensrechtelijke gevolgen van een handeling van zo’n orgaan of onderdeel treffen de Staat. Voor bestuursorganen is dit tot uitdrukking gebracht in art. 1:1 lid 4 Awb. Wettelijke bepalingen zoals bedoeld in art. 4:85 lid 1, onder a, Awb, waarin betalingen aan of door een bestuursorgaan zijn voorgeschreven, of een bepaling als art. 4:124 Awb die het bestuursorgaan de bevoegdheden geeft die een schuldeiser op grond van het privaatrecht heeft, dienen dan ook steeds te worden gelezen in samenhang met art. 1:1 lid 4 Awb (zie MvT, Kamerstukken II 2003/04, 29702, nr. 3, p. 27 en 68).

RO 3.4.3

Uit het hiervoor in 3.4.1 en 3.4.2 overwogene volgt dat vorderingen van organen en onderdelen van de Staat die geen rechtspersoonlijkheid bezitten, zoals de ontvanger en de belastingdienst, voor de toepassing van de Faillissementswet hebben te gelden als vorderingen van een en dezelfde schuldeiser, de Staat. Er is geen grond om hierop een uitzondering te maken voor organen of onderdelen van de Staat die organisatorisch, budgettair of begrotingstechnisch in vergaande mate zelfstandig zijn. Blijkens hetgeen hiervoor in 3.4.2 is overwogen, volgt ten aanzien van een bestuursorgaan een dergelijke uitzondering niet uit art. 4:124 Awb. De omstandigheid dat art. 3 lid 2 Invorderingswet 1990 de ontvanger procesbevoegdheid toekent met betrekking tot de door hem in te vorderen belastingschulden, brengt evenmin mee dat voor de toepassing van het pluraliteitsvereiste de ontvanger als een van de Staat te onderscheiden schuldeiser kan worden beschouwd.

Vindplaatsen Rechtspraak.nl; V-N Vandaag 2018/2326; Viditax (FutD), 30-10-2018; e.a.

ECLI-NL-HR-2017-771

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2017:771

Inhoudsindicatie

Prejudiciële vraag (art. 392 Rv). Is omzetting van kerkgenootschap in privaatrechtelijke rechtspersoon (of andersom) mogelijk? Overeenkomstige toepassing van art. 2:18 BW? Omvang rechterlijke toetsing.

RO 3.3.1

Art. 2:18 lid 1 BW bepaalt dat een rechtspersoon zich kan omzetten in een andere rechtsvorm. Na een dergelijke omzetting bestaat de rechtspersoon voort in die andere rechtsvorm. Voor omzetting moet worden voldaan aan de vereisten van art. 2:18 BW.

Art. 2:18 BW maakt deel uit van Titel 1 (Algemene bepalingen) van Boek 2 BW en is als zodanig van toepassing op privaatrechtelijke rechtspersonen als bedoeld in art. 2:3 BW. Kerkgenootschappen behoren niet tot deze categorie rechtspersonen. Art. 2:18 BW is daarom niet rechtstreeks van toepassing bij omzetting van of in een kerkgenootschap (vgl. ook art. 2:2 lid 2 BW).

RO 3.3.2

Art. 2:2 BW bepaalt dat kerkgenootschappen rechtspersoonlijkheid bezitten en dat zij worden geregeerd door hun eigen statuut, voor zover dit niet in strijd is met de wet. Met uitzondering van art. 2:2 BW en art. 2:5 BW, gelden de algemene bepalingen van Titel 1 van Boek 2 BW niet voor kerkgenootschappen. Art. 2:2 lid 2 BW bepaalt evenwel dat overeenkomstige toepassing daarvan is geoorloofd, voor zover deze is te verenigen met hun statuut en met de aard der onderlinge verhoudingen. Zie in dit verband ook de totstandkomingsgeschiedenis van art. 2:2 BW, zoals weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 4.2.

Uit de in art. 2:2 lid 2 BW vervatte inrichtingsvrijheid van kerkgenootschappen en de daarin voorziene mogelijkheid van overeenkomstige toepassing van de algemene bepalingen van Titel 1 van Boek 2 BW volgt dat een geloofsgemeenschap de vrijheid heeft zich te verenigen in een kerkgenootschap en in een kerkgenootschap activiteiten te ontplooien, maar evenzeer de vrijheid heeft te kiezen voor een privaatrechtelijke rechtsvorm.

Noch de tekst en de totstandkomingsgeschiedenis van art. 2:2 lid 2 BW, noch de inrichtingsvrijheid van een kerkgenootschap verzetten zich ertegen dat een kerkgenootschap zich omzet in een andere rechtsvorm, mits die omzetting is te verenigen met zijn statuut en met de aard der onderlinge verhoudingen. Opmerking verdient dat die inrichtingsvrijheid ook ten grondslag ligt aan de in de praktijk aanvaarde, overeenkomstige toepassing van Titel 7 van Boek 2 BW (fusie en splitsing) op en door kerkgenootschappen.

Vindplaatsen Rechtspraak.nl; OR-Updates.nl 2017-0140; RvdW 2017/522; AR 2017/2087; JOR 2017/192

ECLI-NL-HR-2013-CA3958

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2013:CA3958

Inhoudsindicatie:

RO 3.4

(...) Daaruit volgt dat een bestuurder slechts op grond van art. 2:11 BW aansprakelijk kan worden gehouden, indien de door hem bestuurde aansprakelijke rechtspersoon-bestuurder een Nederlandse rechtspersoon is. Nederlands recht kan niet toegepast worden t.l.v. een buitenlandse BV.

Vindtplaatsen: Rechtspraak.nl; e.a.


ECLI-NL-HR-2013-BZ7189

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2013:BZ7189

Inhoudsindicatie:

Bestuurdersaansprakelijkheid; art. 2:248, 2:11 BW. Overschrijding van de termijn van art. 2:394 lid 3 BW voor openbaarmaking van de jaarrekening. Onbelangrijk verzuim als bedoeld in art. 2:248 lid 2 BW? Beoordelingsmaatstaf; omstandigheden van het geval; aanvaardbare verklaring voor de te late publicatie? Dat belang bij openbaarmaking betrekkelijk is omdat vennootschap geen of weinig activiteiten verricht dan wel geen of weinig relaties heeft, geen grond om onbelangrijk verzuim aan te nemen.

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl; NJ 2013/401; RvdW 2013/938; V-N 2013/48.23; JIN 2013/158; JOR 2013/300; RN 2013/98; RO 2013/69; JONDR 2013/913