jurisprudentie

ECLI-NL-HR-2016-2354

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2016:2354

Inhoudsindicatie:

Internationaal publiekrecht. Executoriaal beslag ten laste van vreemde staat. Omvang immuniteit van executie. Stelplicht en bewijslast m.b.t. bestemming van goederen die beslag en executie toestaat. Verwijzing naar HR 30 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2236 en HR 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD1387, NJ 2010/525.(Azeta/JCR en Staat)

RO 3.4.2

Het is in overeenstemming met de - op het respecteren van de soevereiniteit van vreemde staten gerichte - strekking van de immuniteit van executie om tot uitgangspunt te nemen dat eigendommen van vreemde staten niet vatbaar zijn voor beslag en executie tenzij en voor zover is vastgesteld dat deze een bestemming hebben die daarmee niet onverenigbaar is. Dit strookt met art. 19 onderdeel c VN-Verdrag dat op dit punt valt aan te merken als een regel van internationaal gewoonterecht. Het past voorts bij de vermelde strekking van de immuniteit van executie dat vreemde staten niet gehouden zijn om gegevens aan te dragen waaruit volgt dat hun eigendommen een bestemming hebben die zich tegen beslag en executie verzet. (HR 30 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2236 (rov. 3.5.2))

Met het vorenstaande strookt dat de stelplicht en bewijslast met betrekking tot de vatbaarheid voor beslag en executie rusten op de schuldeiser die beslag legt of wil leggen op goederen van de vreemde staat en dat, ook indien de vreemde staat in rechte verstek laat gaan, steeds vastgesteld moet worden dat de desbetreffende goederen vatbaar zijn voor beslag. De schuldeiser zal derhalve steeds gegevens moeten aandragen aan de hand waarvan kan worden vastgesteld dat de goederen door de vreemde staat worden gebruikt of zijn bestemd voor, kort gezegd, andere dan publieke doeleinden. (rov. 3.5.3 van het arrest van 30 september 2016)

Vindplaatsen: Rechtspraak.nl; JWB 2016/368; RvdW 2016/1056; NJ 2017/191; JIN 2016/226


ECLI-NL-GHAMS-2017-1050

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2017:1050

Inhoudsindicatie:

(terecht door de rechtbank afgewezen) vorderingen van woningcorporatie Eigen Haard tegen deurwaarderskantoor Nijstad & Toonen op grond van de stelling dat laatstgenoemde jarenlang aan huurders van Eigen Haard en aan Eigen Haard zelf kosten in rekening heeft gebracht die zij niet in rekening had mogen brengen en aldus onrechtmatig zowel jegens Eigen Haard als jegens haar huurders heeft gehandeld.

RO 3.7.1 ev.

Vindplaatsen: Rechtspraak.nl

ECLI-NL-GHAMS-2015-1949

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2015:1949

Inhoudsindicatie:

Klacht tegen een gerechtsdeurwaarder. Eindbeslissing na tussenbeslissing van 16 december 2014. Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder dat de inhoud van de door de gerechtsdeurwaarder opgemaakte processen-verbaal van constatering niet correct is. Het hof verklaart alle klachtonderdelen ongegrond en bevestigt de bestreden beslissing

RO. 5.2.

Het hof stelt, evenals de kamer, voorop dat het opmaken van een ‘proces-verbaal van constatering’ geen ambtshandeling is in de zin van artikel 2 van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw). Artikel 2 Gdw bevat een limitatieve opsomming van taken waarmee een gerechtsdeurwaarder bij of krachtens de wet is belast. Hieronder valt niet het opmaken van een proces-verbaal van constatering. Op grond van artikel 20 lid 1 onder e Gdw wordt het opmaken van bedoeld proces-verbaal aangemerkt als een toegestane nevenwerkzaamheid. De wet schrijft ten aanzien van deze nevenwerkzaamheid slechts voor dat de gerechtsdeurwaarder deze slechts verricht indien dit de goede en onafhankelijke vervulling van zijn ambt, dan wel het aanzien daarvan, niet schaadt of belemmert. Binnen deze grenzen staat het de gerechtsdeurwaarder vrij zijn eigen invulling aan de inhoud van die werkzaamheid te geven.

RO. 5.3.

Voor het opmaken van een ‘proces-verbaal van constatering’ gelden geen wettelijke vormvoorschriften. De omstandigheid dat de gerechtsdeurwaarder aan de processen-verbaal foto’s van minimaal formaat heeft gehecht, zonder nummering, datum en tijdstip van opname, valt binnen voornoemde vrijheid en is daarom niet tuchtrechtelijk laakbaar. Ook verwerpt het hof de klacht dat de processen-verbaal niet zijn voorzien van het tijdstip van constatering.

De wet (artikel 45 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) stelt deze eis niet en bovendien geldt deze eis ook niet voor exploten, die wel als ambtshandeling gelden en waaraan de wet wel nadere eisen stelt, zoals de vermelding van de datum van het exploot.

De klachtonderdelen 1 en 2 dienen daarom ongegrond te worden verklaard.

RO. 5.4.

Een ‘proces-verbaal van constatering’ is een schriftelijke verklaring van door de gerechtsdeurwaarder persoonlijk waargenomen feiten van stoffelijke aard …()

Vindplaatsen: Rechtspraak.nl

ECLI-NL-GHAMS-2015-1337

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHAMS:2015:1337

Inhoudsindicatie:

Inhoudsindicatie:

Servaas legt executoriaal derdenbeslag onder verschillende in Nederland gevestigde bedrijven ter inning van een vordering op de staat Irak. Het beslag is gelegd op vorderingen die Irak mogelijk heeft ten opzichte van de derdebeslagenen ter zake door hen met de Kurdistan Regional Government gesloten overeenkomsten in verband met oliewinning. De Staat der Nederlanden doet aanzegging aan deurwaarder op grond van art. 31 lid 2 Gerechtsdeurwaarderswet wegens strijd van het beslag met volkenrechtelijke verplichtingen. Servaas vordert buiten effect stelling van de aanzegging.

Oordeel hof: onvoldoende aannemelijk is dat het derdenbeslag in strijd is met volkenrechtelijke verplichtingen van de Staat. Een presumptie van immuniteit met de door de Staat verdedigde reikwijdte ligt naar 's hofs oordeel niet besloten in volkenrechtelijk erkende uitgangspunten

RO 3.16

Een presumptie van immuniteit met de door de Staat verdedigde reikwijdte - dus zonder dat daaraan een verklaring van de vreemde staat ten grondslag ligt, dan wel uit de aard van de beslagen goederen of uit enige andere aanwijzing moet worden afgeleid dat aannemelijk is dat de beslagen goederen een publieke bestemming hebben - ligt naar 's hofs oordeel niet besloten in volkenrechtelijk erkende uitgangspunten.

Zij is ook niet af te leiden uit de United Nations Convention on Jurisdictional Immunities of States and Their Property van 2 december 2004 (hierna: de Conventie), nog daargelaten dat deze Conventie nog niet door Nederland is geratificeerd en er een kritisch rapport ligt van de Commissie van Advies inzake Volkenrechtelijke vraagstukken van 19 mei 2006.

Daarbij komt dat in de literatuur en rechtspraak een trend is waar te nemen om een al te ruimhartige toekenning van immuniteit van executie tegen te gaan. De vroeger wel verdedigde absolute immuniteit heeft plaatsgemaakt voor een relatieve; aan een staat wordt slechts immuniteit verleend in de hoedanigheid van overheid. Een a priori toekenning van immuniteit van executie, zoals de Staat feitelijk voorstaat, past daar niet in.

Vindplaatsen: Rechtspraak.nl; JOR 2015/346


ECLI-NL-GHAMS-2014-3717

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2014:3717

Inhoudsindicatie:

Het fenomeen ‘freelance gerechtsdeurwaarder’: de toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder verricht als zelfstandige ambtshandelingen op basis van een overeenkomst van opdracht. Deze werkwijze is in strijd met de bepalingen van de Gerechtsdeurwaarderswet. Klacht is gegrond.

Vindplaatsen: Rechtspraak.nl

ECLI-NL-GHAMS-2013-CA3447

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2013:CA3447

Inhoudsindicatie:

Klacht over proces-verbaal van constatering dat gerechtsdeurwaarder niet tweemaal op dezelfde plaats is geweest, maar gemaakte foto's dubbel heeft gebruikt. Hof constateert ook grote gelijkenissen en stelt de gerechtsdeurwaarder bij tussenuitspraak in de gelegenheid aannemelijk te maken dat de beide processen-verbaal authentiek zijn en dat de foto’s derhalve op beide dagen afzonderlijk zijn genomen. In zijn einduitspraak komt het hof komt het hof tot het oordeel dat de gerechtsdeurwaarder daarin niet in is geslaagd. Daardoor moet het ervoor worden gehouden dat beide processen-verbaal niet authentiek zijn. Het proces-verbaal van constatering dient in civiele procedures als middel van bewijs en omdat het op ambtseed is opgemaakt wordt in het algemeen aangenomen dat hetgeen de gerechtsdeurwaarder in dat proces-verbaal vaststelt een waarheidsgetrouw beeld geeft van de werkelijkheid op dat moment. Bij het opmaken daarvan mag van de gerechtsdeurwaarder uiterste zorgvuldigheid worden gevergd. Door zijn handelen heeft de gerechtsdeurwaarder het in hem te stellen vertrouwen ernstig beschaamd. Gelet hierop acht het hof de maatregel van schorsing in de uitoefening van het ambt voor de duur van twee weken passend en geboden.

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

ECLI-NL-HR-2013-45

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2013:45

Inhoudsindicatie:

RO 3.6.1

Naar de thans in Nederland als ongeschreven volkenrecht aanvaarde regels is de immuniteit van executie niet absoluut. Staatseigendommen met een publieke bestemming zijn echter in elk geval niet vatbaar voor gedwongen executie (vgl. HR 11 juli 2008, LJN BD1387, NJ 2010/525). In dit verband geldt niet de nadere eis dat de staatseigendommen daadwerkelijk worden gebruikt voor publieke doeleinden.

RO 3.6.2

Het vorenstaande vindt steun in de op 2 december 2004 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties aangenomen, maar nog niet in werking getreden, Convention on Jurisdictional Immunities of States and their Property (hierna: VN-Verdrag). Het VN-Verdrag behelst een codificatie van het internationale gewoonterecht met betrekking tot de immuniteit van jurisdictie en de immuniteit van executie en de aan een en ander gestelde grenzen (vgl. met betrekking tot de immuniteit van jurisdictie HR 5 februari 2010, LJN BK6673, NJ 2010/524).

In art. 21 van het VN-Verdrag wordt immuniteit van executie toegekend aan ‘property … which is used or intended for use in the performance of the functions of the diplomatic mission of the State …’. Aldus bestrijkt de immuniteit van executie mede een goed dat is bestemd om (op enig moment) te worden gebruikt in de uitoefening van de werkzaamheden van de diplomatieke zending van de buitenlandse staat, maar ten tijde van het treffen van de executiemaatregelen niet daadwerkelijk als zodanig in gebruik is.

RO 3.6.3

Het hof heeft – in cassatie onbestreden – vastgesteld (i) dat de DRC tot medio 2009 het pand had bestemd voor en in gebruik had als diplomatieke vestiging in Nederland, (ii) dat de DRC nadien een en andermaal aan de Staat heeft doen weten het pand voor diplomatieke doeleinden, dus in de uitoefening van haar overheidstaak, te willen gebruiken, en (iii) dat [eiser] geen feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht waaruit blijkt dat de DRC het pand voor andere dan diplomatieke doeleinden (zoals commerciële verhuur) is gaan gebruiken of dat van plan is of is geweest. Daaraan heeft het hof de gevolgtrekking verbonden dat het pand zijn publieke bestemming niet heeft verloren en dat het mitsdien niet vatbaar is voor beslag en uitwinning.

In het licht van hetgeen hiervoor in 3.6.1 en 3.6.2 is overwogen, is dit oordeel juist.

Vindplaatsen: Rechtspraak.nl RvdW 2013/853; NJB 2013/1687; JWB 2013/350; NJ 2014/453; JBPR 2014/1


ECLI-NL-HR-2009-BH3192

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2009:BH3192

Inhoudsindicatie:

Beroepsaansprakelijkheid deurwaarder. Procesrecht, geen herstel van (processuele gevolgen van) fout van een deurwaarder die appeldagvaarding eerst na afloop van appeltermijn heeft betekend; geen toerekening aan de Staat nu deurwaarder geen orgaan of vertegenwoordiger van de Staat is; toegang tot de rechter (art. 6 EVRM).

R.O. 3.5.1

Bij de beoordeling hiervan moet het volgende worden vooropgesteld.

De gerechtsdeurwaarder, die ingevolge art. 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw) bij koninklijk besluit wordt benoemd, is, zoals volgt uit art. 2 van die wet, een openbaar ambtenaar en bestuursorgaan in de zin van art. 1:1 van de Algemene wet bestuursrecht. De deurwaarder is krachtens art. 2, lid 1, onder a, Gdw belast met het doen van dagvaardingen. Hij ontleent zijn bevoegdheid daartoe dus rechtstreeks aan de wet en verricht die werkzaamheid - een ambtshandeling als bedoeld in lid 2 van art. 2 - dan ook in zijn genoemde hoedanigheid van openbaar ambtenaar en bestuursorgaan. Hieraan doet niet af dat de deurwaarder slechts tot het verrichten van die ambtshandeling overgaat indien hij daartoe van de partij die met de dagvaarding een procedure wenst in te leiden, opdracht ontvangt. Die opdracht is immers weliswaar een voorwaarde voor het verrichten van de ambtshandeling maar niet de grondslag ervan, want die is gelegen in de wet.

RO. 3.5.2

De hier beschreven, rechtstreeks op de wet berustende positie van de deurwaarder als bestuursorgaan brengt evenwel niet mee dat hij bij het uitbrengen van dagvaardingen en andere in opdracht van partijen verrichte ambtshandelingen, moet worden beschouwd als orgaan van de Staat. In dit verband kan worden gewezen op hetgeen de Memorie van Toelichting bij het ontwerp Gerechtsdeurwaarderswet opmerkt met betrekking tot de rechtspositie van de gerechtsdeurwaarder, geciteerd in 2.13 van de conclusie van de Advocaat-Generaal, waaruit blijkt dat de ambtelijke werkzaamheden van de deurwaarder verweven zijn met de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en dat hij bij de vervulling van zijn ambt in concrete gevallen niet hiërarchisch ondergeschikt is aan enig ander orgaan van de uitvoerende macht en de Staat. Daaraan kan worden toegevoegd de passage uit de Memorie van Toelichting dat ook de ministerieplicht van de deurwaarder (art. 11 Gdw) de onafhankelijke ambtsvervulling waarborgt tegen inmenging van andere overheidsorganen in de ambtsvervulling (Kamerstukken II, 1991-1992, nr.22775, nr. 3, blz. 18).

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl; NJ 2009, 488; RvdW 2009, 581; NJB 2009, 926