jurisprudentie brv art 139-142

ECLI-NL-HR-2019-791

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2019:791

Inhoudsindicatie:

RO 3.5

Ten overvloede wordt nog het volgende overwogen.

De hiervoor in 3.3.3 voorgeschreven overeenkomstige toepassing van art. 140 lid 3 Rv in gevallen waarin tegen de gedaagde(n) verstek is verleend en een derde zich in het geding heeft gevoegd of daarin is tussengekomen, bergt het gevaar in zich dat de niet verschenen gedaagde niet op de hoogte raakt van die voeging of tussenkomst, terwijl hij die wetenschap moet bezitten om – tijdig – het juiste rechtsmiddel te kunnen aanwenden. Ook ingeval er meerdere gedaagden zijn bestaat dit gevaar, indien alle gedaagden verstek laten gaan en dit van elkaar weten.

Daarom dient de rechter die, in een geding waarin de gedaagde – of, bij meer gedaagde partijen, alle gedaagden – niet is (zijn) verschenen, moet beslissen op een vordering tot voeging of tussenkomst als bedoeld in art. 217 Rv, bij toewijzing van een dergelijke vordering te bepalen dat de partij die aldus in het geding wordt toegelaten, de niet verschenen gedaagde(n) van die toelating in kennis stelt.

Een redelijke wetstoepassing brengt voorts mee dat in hoger beroep niet-ontvankelijkverklaring wegens termijnoverschrijding achterwege blijft indien voorafgaand aan het verstrijken van de appeltermijn (a) de bij verstek veroordeelde gedaagde niet in kennis is gesteld van de toelating van de derde en (b) het vonnis hem niet in persoon betekend is en hij ook niet anderszins met dat vonnis bekend is geworden, mits hij het hoger beroep heeft ingesteld binnen een termijn van veertien dagen – of zoveel minder als overeenstemt met een kortere wettelijke beroepstermijn – nadat hij met dat vonnis bekend is geworden (vgl. HR 3 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2894, rov. 3.4.3).

Vindplaatsen: Rechtspraak.nl; NJB 2019/1269; RvdW 2019/638; TvPP 2019, afl. 4, p. 119; RBP 2019/65; Prg. 2019/270


ECLI-NL-HR-2017-3210

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:2017:1274

Inhoudsindicatie:

Prejudiciële beslissing (art. 392 Rv). Procesrecht. Vordering tegen meer gedaagden, die deels wel en deels niet in het geding verschijnen. Is art. 140 lid 3 Rv van toepassing, indien de zaak ten aanzien van de verschenen gedaagden wordt doorgehaald? Vonnis op tegenspraak of verstekvonnis?

RO 3.4

In een geval echter waarin de verschenen gedaagden, voordat eindvonnis wordt gewezen, niet langer aan de procedure deelnemen (bijvoorbeeld doordat ten aanzien van hen de procedure is geschorst wegens hun faillissement of is doorgehaald in verband met het bereiken van een schikking), en de procedure alleen ten aanzien van de niet verschenen gedaagde(n) wordt voortgezet zodat het vonnis uitsluitend wordt gewezen tussen de eiser(s) en de niet verschenen gedaagde(n), is art. 140 lid 3 Rv niet van toepassing. Het risico van tegenstrijdige uitspraken doordat zowel het rechtsmiddel van hoger beroep als dat van verzet wordt aangewend, is dan immers niet meer aanwezig.

RO 3.5

Opmerking verdient nog dat het hiervoor in 3.4 overwogene eveneens geldt indien alle verschenen gedaagden, voordat eindvonnis wordt gewezen maar pas nadat een tussenvonnis met inhoudelijke overwegingen en beslissingen is gewezen, niet langer deelnemen aan de procedure. De niet verschenen gedaagden kunnen dan door middel van verzet opkomen tegen het eindvonnis en de daaraan ten grondslag liggende tussenvonnissen.

RO 3.6

Het vorenstaande brengt mee dat het antwoord op de eerste prejudiciële vraag als volgt luidt.

In een geval als in de onderhavige procedure aan de orde is, waarin drie partijen zijn gedagvaard, waarvan twee partijen niet zijn verschenen en de zaak van de wel verschenen partij na intrekking van de eis is doorgehaald, moet het door de rechtbank ten aanzien van de niet verschenen gedaagden gewezen vonnis worden aangemerkt als een verstekvonnis, waartegen het rechtsmiddel van verzet openstaat.

Vindplaatsen: Rechtspraak.nl; RvdW 2017/808; NJB 2017/1586; Prg. 2017/243; NJ 2017/305; e.a.


ECLI-NL-HR-2010-BM5958

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2017:1274

Inhoudsindicatie:

Prejudiciële beslissing (art. 392 Rv). Procesrecht. Vordering tegen meer gedaagden, die deels wel en deels niet in het geding verschijnen. Is art. 140 lid 3 Rv van toepassing, indien de zaak ten aanzien van de verschenen gedaagden wordt doorgehaald? Vonnis op tegenspraak of verstekvonnis?

RO. 3.3

De regeling van art. 140 Rv strekt ertoe dat in gevallen waarin een vordering tegen meer gedaagden wordt ingesteld, tussen de eiser(s) en de gedaagden geen tegenstrijdige vonnissen ten aanzien van eenzelfde rechtsbetrekking worden gewezen (HR 3 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2894, NJ 2016/89). Om die reden staat ingevolge art. 140 lid 3 Rv tegen een vonnis dat is gewezen tussen “alle partijen” – waarmee, naast de eiser(s), zijn bedoeld: zowel de verschenen gedaagde(n) als de niet verschenen gedaagde(n) tegen wie verstek is verleend – slechts het rechtsmiddel van hoger beroep open. Daarmee wordt voorkomen dat tegen hetzelfde vonnis zowel een appelprocedure door de verschenen gedaagden, als een verzetprocedure door de niet verschenen gedaagden kan worden gevoerd, met het gevaar van tegenstrijdige beslissingen (vgl. HR 10 april 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0570, NJ 1992/448).

RO. 3.4

In een geval echter waarin de verschenen gedaagden, voordat eindvonnis wordt gewezen, niet langer aan de procedure deelnemen (bijvoorbeeld doordat ten aanzien van hen de procedure is geschorst wegens hun faillissement of is doorgehaald in verband met het bereiken van een schikking), en de procedure alleen ten aanzien van de niet verschenen gedaagde(n) wordt voortgezet zodat het vonnis uitsluitend wordt gewezen tussen de eiser(s) en de niet verschenen gedaagde(n), is art. 140 lid 3 Rv niet van toepassing. Het risico van tegenstrijdige uitspraken doordat zowel het rechtsmiddel van hoger beroep als dat van verzet wordt aangewend, is dan immers niet meer aanwezig.

RO. 3.5

Opmerking verdient nog dat het hiervoor in 3.4 overwogene eveneens geldt indien alle verschenen gedaagden, voordat eindvonnis wordt gewezen maar pas nadat een tussenvonnis met inhoudelijke overwegingen en beslissingen is gewezen, niet langer deelnemen aan de procedure. De niet verschenen gedaagden kunnen dan door middel van verzet opkomen tegen het eindvonnis en de daaraan ten grondslag liggende tussenvonnissen.

RO. 3.6

Het vorenstaande brengt mee dat het antwoord op de eerste prejudiciële vraag als volgt luidt.

In een geval als in de onderhavige procedure aan de orde is, waarin drie partijen zijn gedagvaard, waarvan twee partijen niet zijn verschenen en de zaak van de wel verschenen partij na intrekking van de eis is doorgehaald, moet het door de rechtbank ten aanzien van de niet verschenen gedaagden gewezen vonnis worden aangemerkt als een verstekvonnis, waartegen het rechtsmiddel van verzet openstaat.

Vindplaatsen: Rechtspraak.nl