jurisprudentie brv art 555-558

ECLI-NL-GHAMS-2020-671

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2020:671

Inhoudsindicatie:

Nadat ontruiming is voltooid, heeft de gerechtsdeurwaarder geen zorgplicht meer ten aanzien van de ontruimde boedel, behoudens zeer bijzondere omstandigheden die zich hier niet voordoen

RO 6.2

6.2.

Verder overweegt het hof, met de kamer, als volgt. Bij een ontruiming geeft een gerechtsdeurwaarder uitvoering aan een hem bij wet voorgeschreven taak. Ingevolge artikel 11 van de gerechtsdeurwaarderswet is een gerechtsdeurwaarder immers te allen tijde verplicht de ambtshandelingen waartoe hij bevoegd is, te verrichten wanneer hierom wordt verzocht. De ministerieplicht vormt onder meer een waarborg voor justitiabelen dat, waar zij ingevolge de wet zijn aangewezen op de ambtelijke tussenkomst van een gerechtsdeurwaarder, deze zijn ambtelijke diensten ook daadwerkelijk zal verlenen. Op grond van het bepaalde in artikel 556 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de rechtspraak van de Hoge Raad is een executerende gerechtsdeurwaarder gerechtigd de inboedel te verwijderen en aan de openbare weg te plaatsen. Nadat de ontruiming is voltooid, heeft de gerechtsdeurwaarder – behoudens zeer bijzondere omstandigheden die zich hier niet voordoen – geen zorgplicht meer ten aanzien van de ontruimde boedel. De stelling van klager dat de zorgplicht van de gerechtsdeurwaarder verder reikt, in die zin dat hij waardevolle spullen zelf moet opslaan of bij de gemeente in bewaring moet geven, is dan ook onjuist, nog daargelaten of in dit geval van waardevolle spullen kan worden gesproken. Het ging immers niet zozeer om, zoals klager het noemt, de bedrijfsinventaris als wel om de voorraad van de kringloopwinkel.

Vindplaatsen: Rechtspraak.nl;


ECLI-NL-GHDHA-2020-236

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHDHA:2020:236

Inhoudsindicatie:

Geen inbreuk op huurgenot doordat verhuurder een sleutel van het gehuurde heeft. Wel inbreuk doordat verhuurder het gehuurde zonder toestemming van de huurder heeft betreden en het slot heeft vervangen.

Vindplaats: Rechtspraak.nl


ECLI-NL-GHARL-2019-8480

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHARL:2019:8480

Inhoudsindicatie:

hoewel inmiddels geen sprake meer is van een huurachterstand, de stelselmatig te late en/of onvolledige betaling een tekortkoming oplevert die de ontruiming van de huurovereenkomst rechtvaardigt

RO 5.4

(...) sprake is van het structureel te laat betalen van de huur en van een patroon van het in het geheel niet betalen van de huur. Het hof acht het, gelet op het verzenden van tientallen aanmaningen, het herhaald inschakelen van deurwaarders en het voeren van vier gerechtelijke procedures, aannemelijk dat het Lefier, zoals zij stelt, veel tijd en geld heeft gekost de huurbetalingen van [geïntimeerde] te ontvangen. [geïntimeerde] is structureel tekortgeschoten in de nakoming van zijn hoofdverplichting, het (tijdig) betalen van de huur. Hoewel hij driemaal is gewaarschuwd met een vonnis tot ontbinding van de huur en ontruiming van het gehuurde, is hij de huur te laat blijven betalen en heeft hij eind 2018 en begin 2019 opnieuw een betalingsachterstand laten ontstaan. Onder deze omstandigheden weegt het woonbelang van [geïntimeerde] naar het oordeel van het hof niet op tegen het gewicht van de tekortkoming van [geïntimeerde] . Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [geïntimeerde] de betalingsachterstand inmiddels heeft betaald. De betaling van de achterstand maakt de structurele tekortkoming in het verleden niet ongedaan. Van Lefier kan in redelijkheid niet gevergd worden dat zij de huurovereenkomst met een huurder als [geïntimeerde] , die stelselmatig de huur niet of te laat betaalt en daardoor de organisatie van Lefier belast met extra uitvoeringskosten, nog langer voortzet. Zij heeft er belang bij dat de door [geïntimeerde] gehuurde woning beschikbaar komt ten behoeve van anderen die aangewezen zijn op een sociale huurwoning en die wel hun betalingsverplichtingen tegenover Lefier tijdig en volledig nakomen.

Vindplaatsen: Rechtspraak.nl


ECLI-NL-GHARL-2019-3170

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHARL:2019:3170

Inhoudsindicatie:

RO 4.5, RO 4.9

Zaakwaarneming

4.4.

De rechtbank heeft in rechtsoverweging 4.7 van het bestreden vonnis overwogen dat van zaakwaarneming in de zin van artikel 6:198 BW geen sprake is omdat de deurwaarder, kort gezegd, geen goederen van [appellanten] c.s. onder zich heeft genomen (door voor opslag daarvan zorg te dragen). Het hof onderschrijft dat oordeel van de rechtbank en neemt dat over. De toelichting op de grief biedt geen enkele grond om tot een ander oordeel te komen.

Zorgplicht

4.5.

Ook in geval van een rechtmatige ontruiming - zoals hier het geval is - brengen de redelijkheid en billijkheid, die (ook) de rechtsverhouding beheerst tussen een verhuurder en huurder inzake een ontbonden huurovereenkomst, mee dat op de verhuurder de plicht rust om bij de ontruiming van een woning rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van de huurder. Schending van die plicht brengt mee dat de verhuurder aansprakelijk is voor de daardoor ontstane schade bij de huurder.

4.9

Door in deze omstandigheden, dus zonder uitdrukkelijke waarschuwing vooraf voor afvoer en vernietiging van aan de openbare weg geplaatste goederen, terwijl ten tijde van de ontruiming duidelijk was dat [appellanten] c.s. hun niet als waardeloos aan te merken eigendommen niet prijs hebben willen geven én gegeven de bij de deurwaarder aanwezige wetenschap over het afvoeren en vernietigen van goederen die aan de openbare weg worden geplaatst, [appellanten] c.s. pas tijdens de ontruiming te wijzen op de verwijdering van goederen door de gemeente en zonder daarbij uitdrukkelijk te waarschuwen voor het risico van vernietiging en/of afvoer van die goederen door een vuilniswagen, heeft De Marken onvoldoende rekening gehouden met de belangen van haar gewezen huurders, in het bijzonder het belang om voorafgaand aan de komst van de vuilniswagen nog alle van waarde zijnde goederen zelf af te voeren. Daarbij weegt het hof mee dat De Marken als woningcorporatie een maatschappelijke functie heeft en zich daarom de belangen van huurders, waaronder mede hun eigendomsbelang dient te worden verstaan, in de sociale sector sterk dient aan te trekken.

Vindplaats: Rechtspraak.nl


ECLI-NL-GHDHA-2018-224

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHDHA:2018:224

Ontruiming huurwoning, na vonnis daartoe. Inboedel vernietigd. Huurder spreekt verhuurder aan met de schadevordering uit onrechtmatige daad c.q. zaakwaarneming. Vordering afgewezen. Zorgplicht verhuurder. Toepasselijke AV. Onvoldoende onderbouwing.

Vindplaatsen: Rechtspraak.nl


ECLI-NL-GHSHE-2017-5799

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2017:5799

Inhoudsindicatie

Ontruiming woning wegens huurachterstand. Volgens huurders is bij de ontruiming schade aan hun inboedel ontstaan. De verhuurder is niet op de voet van artikel 6:76 BW (aansprakelijkheid voor hulppersonen) en evenmin op de voet van artikel 6:171 BW (aansprakelijkheid voor fouten van niet ondergeschikten) aansprakelijk voor gestelde (maar betwiste) fouten van het bedrijf dat de ontruiming heeft uitgevoerd.

Vindplaatsen: Rechtspraak.nl


ECLI-NL-GHAMS-2017-3210

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2017:3210

Inhoudsindicatie

Vordering woningbedrijf tot (o.m.) verkrijgen van machtiging om zichzelf toegang tot perceel te verschaffen om tot onderbreking te komen van levering van ruimteverwarming/ruimtekoeling/warm en koud tapwater. Kantonrechter wijst vordering af op de grond dat de Algemene wet op het binnentreden daarvoor geen grondslag biedt. Hof wijst vordering alsnog toe. Art. 3:299.1 BW.

RO. 2.8.

De grief slaagt. Uitgangspunt is de verplichting van [geïntimeerde] om aan Woningbedrijf Velsen medewerking te verlenen om het pand te betreden en aan Woningbedrijf Velsen zodanige medewerking te verlenen dat zij alle handelingen kan verrichten die noodzakelijk zijn om de energieaansluiting(en) van het pand af te sluiten, waaronder maar niet beperkt tot de controle, het aflezen en het wegnemen dan wel de-activeren van de meter(s), welke verplichting de grondslag is van de desbetreffende veroordeling in eerste aanleg (dictum bestreden vonnis, tweede gedachtestreep). Nu onbestreden is dat [geïntimeerde] niet heeft verricht waartoe zij aldus was gehouden, kan Woningbedrijf Velsen op de voet van artikel 3:299 lid 1 BW worden gemachtigd om zelf datgene te bewerken waartoe nakoming zou hebben geleid, hier derhalve om zichzelf de toegang tot het perceel te verschaffen om tot de beoogde onderbreking en/of de-activering te komen. Zodanige machtiging kan worden geëffectueerd overeenkomstig de bepalingen van de zesde afdeling van Titel 3, Boek II Rv., welke afdeling ingevolge artikel 558 aanhef en onder a Rv. hier mede van toepassing is, welke toepasselijkheid meebrengt dat - anders dan de kantonrechter heeft overwogen - een schriftelijke machtiging als bedoeld in artikel 2 lid 1 Algemene wet op het binnentreden niet is vereist.

Vindplaatsen: Rechtspraak.nl

ECLI-NL-RBROT-2016-8226

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBROT:2016:8226

Inhoudsindicatie

RO. 4.6.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft Stichting Woonstad Rotterdam het recht tot tenuitvoerlegging van het vonnis van de kantonrechter uit 2012 prijsgegeven voorzover het de ontruiming betreft, respectievelijk het recht daartoe verwerkt. In de gegeven omstandigheden heeft [eiser2] het gerechtvaardigd vertrouwen mogen hebben dat (stilzwijgend) een nieuwe huurovereenkomst tot stand is gekomen, althans kan de voorzieningenrechter niet met een voldoende mate van zekerheid op voorhand uitsluiten dat de kantonrechter in een eventuele bodemprocedure zal oordelen dat er geen nieuwe huurovereenkomst tot stand is gekomen. Er zijn inmiddels 4 jaar verstreken sinds het wijzen van het vonnis door de kantonrechter, hetgeen een niet onaanzienlijk tijdsverloop is. Stichting Woonstad Rotterdam stelt in haar pleitnota “Als gezegd zijn de betalingsregelingen keer op keer niet nagekomen. In januari en juli 2013 is de ontruiming aangezegd. In alle correspondentie is verder steeds aangegeven dat bij niet nakoming van de regeling de ontruiming zal worden ingepland, c.q. nadere maatregelen zullen worden genomen. Deze stelling vindt onvoldoende bevestiging in de desbetreffende producties (de correspondentie tussen partijen). Uit deze correspondentie blijkt niet dat Stichting Woonstad Rotterdam zich voortdurend en ondubbelzinnig het recht op ontruiming heeft voorbehouden. In de brieven van de deurwaarder aan [eiser2] die dateren uit de periode van net na het vonnis van de kantonrechter wordt nog wel gerept over de mogelijkheid van ontruiming. In de latere correspondentie, (reeds) vanaf 2014 echter niet meer. In de correspondentie (brieven en e-mailberichten) van de deurwaarder van Stichting Woonstad Rotterdam vanaf 2014 wordt niet meer met zoveel woorden de mogelijkheid van ontruiming aangegeven. Daarin wordt ofwel niets gesteld over ontruiming, ofwel worden slechts bewoordingen gebruikt als dat er “verdere maatregelen” getroffen kunnen worden. Dit kunnen echter evengoed incassomaatregelen zijn. [eiser2] heeft niet zonder meer hoeven te begrijpen dat met “verdere maatregelen” ook de mogelijkheid van ontruiming bedoeld werd.

Vindplaatsen: Rechtspraak.nl

ECLI-NL-GHAMS-2015-3379

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2015:3379

Inhoudsindicatie

Kort geding. Bij eerdere gedwongen ontruiming van een perceel mocht deurwaarder de perceelseigenaar als hulppersoon betrekken. Aan artikel 556 Rv is voldaan. Perceelseigenaar sloeg de spullen van de ontruimde op een ander terrein op; dat was behoorlijke zaakwaarneming. Ingevolge artikel 6:199 BW hoeft die opslag niet langer te duren dan redelijkerwijze van de perceelseigenaar kan worden gevergd. De ontruimde moet zijn spullen verwijderen en anders mag de perceelseigenaar dat opnieuw (laten) doen. Ingevolge artikel 6:200 BW moet de ontruimde tevens de schade als gevolg van de zaakwaarneming vergoeden.

Vindplaatsen: Rechtspraak.nl

ECLI-NL-GHSHE-2015-3679

http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHSHE:2015:3679

Inhoudsindicatie:

Executiegeschil. Maatstaf bij de beoordeling van een vordering tot schorsing van de executie van een bij voorraad uitvoerbaar verklaard verstekvonnis.

Misbruik van recht.

RO. 6.5.2.

[geïntimeerde] heeft bij memorie van antwoord betoogd dat de huurovereenkomst nog steeds bestaat, omdat door het aantekenen van verzet de bodemprocedure is heropend en voortgezet. Dit verweer faalt. In het verstekvonnis is de huurovereenkomst ontbonden en de ontruiming gelast. Dit vonnis heeft rechtskracht totdat het in de verzetprocedure is vernietigd (zo dat gaat gebeuren) en zolang moet ervan worden uitgegaan dat [geïntimeerde] zonder recht of titel in de woning verblijft. Dat verstekvonnis, dat wil zeggen de ontruiming, kan worden geëxecuteerd. Als het verstekvonnis van 2 oktober 2014 niet uitvoerbaar zou zijn verklaard bij voorraad had het instellen van het rechtsmiddel van verzet de mogelijkheid van tenuitvoerlegging geschorst. Nu het verstekvonnis wel uitvoerbaar bij voorraad is verklaard wordt de tenuitvoerlegging niet geschorst. In dat geval schorst het verzet de tenuitvoerlegging van het vonnis niet (artikel 145 Rv.). Dat betekent dat Woonbedrijf tot ontruiming over kan gaan, omdat door de beslissing van de kantonrechter de huurovereenkomst is ontbonden.

Vindplaatsen: Rechtspraak.nl

ECLI-NL-GHSHE-2015-1359

http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHSHE:2015:1359

Inhoudsindicatie

Huurzaak. Executiegeschil, vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een vonnis tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. Geen sprake van nieuwe omstandigheden die na het ontbindingsvonnis zijn voorgevallen of aan het licht zijn gekomen. Omstandigheid dat verhuurder vonnis meer dan een jaar na het uitspreken daarvan ten uitvoer wil leggen, levert evenmin misbruik van bevoegdheid op. Niet kan worden gezegd dat verhuurder door het sluiten van de laatste kans overeenkomst met huurder bij huurder het vertrouwen heeft gewekt dat tenuitvoerlegging van het ontbindingsvonnis niet meer aan de orde was en dat verhuurder daardoor geen in redelijkheid te respecteren belang meer heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan.

Vindplaatsen: Rechtspraak.nl

ECLI-NL-RBOVE-2014-909

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBOVE:2014:909

Inhoudsindicatie:

Executiegeschil; ontruiming woning

RO. 4.8

Gelet op deze gemotiveerde betwisting van het door [eisers] gestelde is de voorzieningenrechter van oordeel dat in dit kort geding niet aannemelijk is geworden dat [eisers] aan het meermaals uitstellen van de ontruiming, het accepteren van de betalingen door [gedaagde] en het niet langer bestaan van een betalingsachterstand het gerechtvaardigde vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat zij de woning zouden kunnen behouden. Van het voorzetten van de huurovereenkomst, dan wel het opnieuw ontstaan van een huurovereenkomst op grond van het bepaalde in artikel 7:230 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is evenmin sprake. In dat artikel is bepaald: ‘Indien na afloop van een huurovereenkomst de huurder met goedvinden van de verhuurder het gebruik van het gehuurde behoudt, wordt daardoor, tenzij van een andere bedoeling blijkt, de overeenkomst, ongeacht de tijd waarvoor zij was aangegaan, voor onbepaalde tijd verlengd’. [gedaagde] heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter voorshands voldoende aannemelijk gemaakt dat hij zijn recht op tenuitvoerlegging van het vonnis niet heeft prijsgegeven, dat hij [eisers] slechts uit coulance de woning langer heeft laten gebruiken en dat hij nimmer heeft beoogd de huurovereenkomst te laten voorduren of te vernieuwen. Ook gelet op het vonnis van 29 oktober 2013, waarin is bepaald dat vanaf 1 november 2013 een vergoeding voor het gebruik van het perceel van € 700,00 per maand betaald dient te worden, dienen de betalingen die [eisers] na de ontbinding van de huurovereenkomst hebben gedaan, aangemerkt te worden als een gebruiksvergoeding. Dat er op dit moment geen sprake is van betalingsachterstanden betekent niet dat [gedaagde] bij een ontruiming geen in redelijkheid te respecteren belang heeft.

Vindplaatsen: Rechtspraak.nl

ECLI-NL-HR-2014-525

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2014:525

Inhoudsindicatie:

Prejudiciële vraag, art. 392 Rv. Beschermingsbewind, taak bewindvoerder, beheer en beschikking, art. 1:438 en 441 BW. Procesbevoegdheid bewindvoerder in procedures over onder bewind gestelde goederen, instellen van rechtsmiddelen, overneming als formele procespartij van tegen rechthebbende aanhangig gemaakt geding; formaliteiten.

Vordering verhuurder tot ontbinding van door rechthebbende gesloten huurovereenkomst en ontruiming; rechten uit huurovereenkomst die in het onder bewind gestelde vermogen vallen, goederen in de zin van art. 1:431 lid 1 BW.

R.O. 3.4.1

Vraag 1. De bewindvoerder die in rechte verschijnt in een procedure waarin de rechthebbende zelf is gedagvaard, heeft als formele procespartij te gelden. De bewindvoerder is bevoegd in verzet te komen tegen een bij verstek gewezen vonnis in een geding waarin de rechthebbende zelf partij was, indien en voor zover in dit vonnis is geoordeeld over een onder bewind gesteld goed.

R.O. 3.4.2

Vraag 2. In een geding met betrekking tot een onder bewind gesteld goed dient de bewindvoerder, en dus niet de rechthebbende, in rechte te worden betrokken. Indien een wederpartij die niet met het bewind bekend was of had behoren te zijn, echter een geding tegen de rechthebbende zelf aanhangig heeft gemaakt, kan de bewindvoerder in rechte verschijnen om dit als formele procespartij over te nemen. Daarvoor zijn geen bijzondere formaliteiten vereist; een daartoe strekkende brief aan de wederpartij en de rechter volstaat. Indien een rechtsmiddel wordt aangewend tegen een rechterlijke uitspraak in een geding waarin de bewindvoerder niet optrad als formele procespartij maar waarin de rechthebbende zelf partij was, dient dit (eveneens) te geschieden door of tegen de bewindvoerder. Wordt het rechtsmiddel aangewend door of tegen de rechthebbende zelf, dan is het vorenstaande overeenkomstig van toepassing.

In het geval de wederpartij in de loop van het geding bekend wordt met het bewind, kan hij de bewindvoerder oproepen, desgewenst bij aangetekende brief, om in het geding te verschijnen teneinde dit verder ten behoeve van de rechthebbende te voeren. Indien de rechter in de loop van het geding van het bewind op de hoogte raakt dient hij, zo nodig ambtshalve, in een tussenuitspraak de meest gerede partij in staat te stellen de bewindvoerder op te roepen om in het geding te verschijnen.

R.O. 3.4.3

Vraag 3. Een vordering van een verhuurder tot ontbinding van een door de rechthebbende voor de instelling van het bewind gesloten huurovereenkomst, en tot ontruiming van het gehuurde, dient te worden ingesteld tegen de bewindvoerder, indien de uit de huurovereenkomst voortvloeiende rechten in het onder bewind gestelde vermogen vallen. Weliswaar brengt het bewind niet mee dat de bewindvoerder partij wordt bij de huurovereenkomst, maar de daaruit voortvloeiende rechten van de rechthebbende zijn aan te merken als goederen in de zin van art. 1:431 lid 1 BW. De bewindvoerder treedt daarom ten behoeve van de rechthebbende op als formele procespartij in een procedure betreffende een door de verhuurder gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde.

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl; NJB 2014/574

ECLI-NL-GHARL-2014-8272

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHARL:2014:8272

Inhoudsindicatie:

Ontruiming van woning. De ontruimingskosten kunnen, voor zover redelijk, op de huurder worden verhaald, ook indien daarover niets in de ontruimingsvonnissen is opgenomen. Dit volgt uit artikelen 6:195 en 6:196 BW in samenhang met artikel 237 lid 3 Rv.

RO. 5.2

… Vaststaat dat [appellant] op grond van de ontruimingsvonnissen, die in kracht van gewijsde zijn gegaan, is veroordeeld de woningen aan [adres 1] en [adres 2] te verlaten en te ontruimen. Verder staat vast dat [appellant] binnen de daaraan gestelde termijn niet aan die veroordelingen heeft voldaan, terwijl de vonnissen wel aan hem zijn betekend. Door niet aan die veroordelingen te voldoen, is [appellant] in de nakoming van zijn verplichtingen jegens Centrada en [geïntimeerde] tekortgeschoten.

Dat die verplichtingen bestaan is het noodzakelijke gevolg van het systeem van de executoriale titel, zoals tot uitdrukking gebracht in artikel 3:297 BW. Artikel 555 e.v. BW regelen vervolgens de wijze van executie indien een gedwongen ontruiming is uitgesproken. De daarmee gepaard gaande kosten vallen onder artikel 237 lid 3 Rv, nu deze niet op voorhand zijn te begroten. Dat dit niet met zoveel woorden in de ontruimingsvonnissen is bepaald, is naar het oordeel van het hof niet relevant nu dit voortvloeit uit de wet.

De kantonrechter is geenszins gehouden alle consequenties die de wet aan een executoriale titel verbindt, in het dictum op te nemen.

RO. 5.3

Door de ontruimingsvonnissen niet vrijwillig na te leven, is [appellant] ingevolge artikel 3:297 BW in samenhang met artikel 6:74 lid 1 BW schadeplichtig jegens [geïntimeerde] en Centrada. …

Vindplaatsen: Rechtspraak.nl

ECLI-NL-GHDHA-2014-1246

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHDHA:2014:1246

Inhoudsindicatie:

spoedappel; huur;ontruiming

RO. 8.

...() Het hof concludeert dat geen sprake is van een nieuw ontstane huurschuld, maar van een opgelopen oude schuld, inclusief rente en kosten.

RO. 9.

Mede gelet daarop slaagt evenmin het betoog van [appellante] dat tussen haar en Maasdelta een nieuwe huurovereenkomst tot stand is gekomen, nu zij gedurende meer dan twee jaar na het ontruimingsvonnis in de woning mocht blijven wonen. Maasdelta wijst in dit verband terecht op de zinsnede “tenzij van een andere bedoeling blijkt” in artikel 7:230 BW. In aanmerking genomen dat steeds van een betalingsachterstand sprake is geweest en dat meermalen de ontruiming is aangezegd, is het hof voorshands van oordeel dat [appellante] in redelijkheid heeft moeten begrijpen dat Maasdelta handelde uit coulance en dat zij niet heeft willen afzien van haar recht tot executie van het ontruimingsvonnis en geen nieuwe huurovereenkomst heeft willen sluiten.

RO. 10.

Gelet op het voorgaande kan Maasdelta niet worden tegengeworpen dat zij eerder tot ontruiming had moeten overgaan en kan niet worden volgehouden dat executie niet meer mogelijk is omdat het ontruimingsvonnis ruim twee jaar oud is. Van rechtsverwerking of misbruik van recht is geen sprake. Maasdelta heeft [appellante] tegemoet willen komen, respectievelijk heeft aangezegde ontruimingen moeten uitstellen in afwachting van door [appellante] geëntameerde procedures. Nu sinds eind mei 2013 niets is betaald (de door Maasdelta betwiste stelling van [appellante] dat zij de maand december 2013 heeft voldaan, is niet onderbouwd, zodat aan bewijslevering niet wordt toegekomen, nog daargelaten of in een kort geding plaats is voor bewijslevering) acht het hof voorts begrijpelijk dat Maasdelta er geen vertrouwen in heeft dat [appellante] de achterstand op korte termijn zal kunnen inlopen en in de toekomst alsnog stipt aan haar verplichtingen zal kunnen voldoen. Hiermee is een valide belang van Maasdelta gegeven. Daaraan doet niet af dat [appellante] zich in oktober 2013 vrijwillig heeft aangemeld voor beschermingsbewindvoering. [appellante] heeft haar huidige financiële situatie totaal niet onderbouwd en heeft evenmin een concreet onderbouwd aflossingsvoorstel gedaan. Aannemelijk is dat ontruiming [appellante] (en haar inwonend meerderjarig kind) hard zal vallen, mede gelet op [appellante]’s kennelijke kwetsbare psychische gesteldheid, maar met de voorzieningenrechter is het hof van oordeel dat [appellante] het zelf zover heeft laten komen. Dat sprake zou zijn van een noodtoestand, acht het hof onvoldoende onderbouwd.

Vindplaatsen: rechtspraak.nl

ECLI-NL-GHARL-2013-6875

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHARL:2013:6875

Inhoudsindicatie:

Aansprakelijkheid van executant voor vermeende fouten van gerechtsdeurwaarder bij ontruiming woonwagenstandplaats? BW 6:171 en 6:172 bieden hiervoor geen grondslag.

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

ECLI-NL-GHSHE-2013-BZ0899

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ0899

Inhoudsindicatie:

Kort geding. Vraag nadat huurovereenkomst is ontbonden en huurder het gebruik van het gehuurde heeft voortgezet, een nieuwe huurovereenkomst is ontstaan. Artikel 7:230 BW. Gebruiksovereenkomst. Schending gebruiksvoorwaarden door huurder. Strijd met dwingende bepalingen huurrecht? Huurbescherming? Bevoegdheid om vonnis te executeren?

R.O. 4.10.

Voorts is van belang dat uit de wetsgeschiedenis van artikel 7:230 BW volgt dat de hier aan de orde zijnde situatie onder ogen is gezien en niet is uitgesloten.

In artikel 7:230 BW is het volgende bepaald: "Indien na afloop van een huurovereenkomst de huurder met goedvinden van de verhuurder het gebruik van het gehuurde behoudt, wordt daardoor, tenzij van een andere bedoeling blijkt, de overeenkomst, ongeacht de tijd waarvoor zij was aangegaan, voor onbepaalde tijd verlengd.".

De Minister heeft op vragen uit de Tweede Kamer over artikel 7:230 BW geantwoord:

"De bepaling belet niet dat een huurder na ontbinding van de huurovereenkomst nog enige tijd het gebruik van het gehuurde behoudt met het vonnis als stok achter de deur dat hij zich aan het vonnis houdt. Dit is een ander geval dan dat de huurder het gebruik van het gehuurde behoudt «met goedvinden van de verhuurder». Het gedogen van het voortgezet gebruik is hier immers in belangrijke mate gericht op het voorlopig niet ten uitvoer leggen van het vonnis waartoe de verhuurder zich evenwel het recht voorbehoudt. Pas indien de verhuurder zijn recht tot tenuitvoerlegging van het vonnis zou prijs geven of dit recht zou hebben verwerkt, doet zich de in artikel 230 bedoelde situatie voor." (Nota naar aanleiding van het verslag, Kamerstuk 1999-2000, 26089, nr. 6, p. 36).

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl; WR 2013, 51

ECLI-NL-HR-2011-BO9673

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2011:BO9673

Inhoudsindicatie:

Huurrecht. Antillenzaak. Timeshare-overeenkomst. Proceskosten. Of de overeenkomsten aangemerkt moeten worden als huurovereenkomsten kan niet in het algemeen bevestigend of ontkennend worden beantwoord. Niet beslissend is of de overeenkomst elementen behelst op grond waarvan op zichzelf aan de wettelijke omschrijving van huur is voldaan, maar of in de gegeven omstandigheden, gelet op hetgeen partijen ten tijde van het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond, de inhoud en de strekking van de overeenkomst van dien aard is dat die in zijn geheel beschouwd als huurovereenkomst kan worden aangemerkt. Timeshare-overeenkomst in dit geval geen huur. De omstandigheid dat de voorwaardelijke reconventionele vordering niet wordt beoordeeld kan niet het oordeel dragen dat de vordering ten onrechte is ingesteld en deswege de eiser in voorwaardelijke reconventie in de proceskosten daarvan moet worden veroordeeld.

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl; NJ 2012, 73; RvdW 2011, 249; NJB 2011, 413; WR 2011, 58

ECLI-NL-RBSHE-2011-BP8058

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBSHE:2011:BP8058

Inhoudsindicatie:

De kantonrechter heeft een ontruimingsvonnis gewezen. Verhuurder stelt huurder in de gelegenheid de betalingsachterstand zoals vermeld in dit vonnis te voldoen voor een bepaalde datum waarna geen ontruiming zal volgen. Huurder betaalt binnen deze termijn. Er wordt niet ontruimd. Enige tijd later ontstaat er weer een huurachterstand en gaat verhuuder over tot de executie van het (eerdere) ontruimingsvonnis. De kantonrechter oordeelt dat het ontruimingsvonnis niet meer regelmatig jegens huurder ten uitvoer gelegd kon worden, aangezien de grond waarop het bevel tot ontruiming rustte (de ten tijde van het vonnis bestaande huurschuld) was komen te vervallen. Indien de huurder volledig heeft betaald en de verhuurder om die reden van ontruiming heeft afgezien, heeft het ontruimingsvonnis zijn kracht verloren. Huurder mocht er mitsdien gerechtvaardigd op vertrouwen, dat de verhuurder niet meer tot ontruiming op grond van het vonnis zou overgaan. De kantonrechter is van oordeel dat dit wellicht anders kunnen zijn indien de verhuurder een uitdrukkelijk voorbehoud had gemaakt voor het geval na betaling van de achterstand weer een nieuwe huurachterstand zou ontstaan, doch een dergelijk voorbehoud is niet gemaakt.

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl; WR 2011, 74

ECLI-NL-RBARN-2011-BP9457

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBARN:2011:BP9457

Inhoudsindicatie:

Zorgplicht van een gerechtsdeurwaarder bij de gedwongen ontruiming van een woning.

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

ECLI-NL-RBARN-2011-BV0996

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBARN:2011:BV0996

Inhoudsindicatie:

Zaakwaarneming door Stichting Woonstede, die de inboedel van huurster na ontruiming van de woning heeft opgeslagen. Geen sprake van schending zorgplicht door Stichting Woonstede door de zaakwaarneming na verstrijken van daartoe gestelde termijn te beëindigen en de inboedel te laten vernietigen. Evenmin sprake van onrechtmatig handelen door Stichting Woonstede. Huurster moet in reconventie de schade betalen die Stichting Woonstede heeft geleden als gevolg van de zaakwaarneming.

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl; Prg. 2012/80; WR 2013/1

ECLI-NL-RBARN-2010-BO2048

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBARN:2010:BO2048

Inhoudsindicatie:

Deurwaarders kort geding (artikel 438 lid 4 Rv) over de vraag of een hypotheekhouder zonder afzonderlijke rechterlijke machtiging bevoegd is tot gedwongen ontruiming van de eigenaar. Artikel 3:267 BW, noch de toelichting daarop en de wetsgeschiedenis daarvan geeft een definitief uitsluitsel over de vraag of voor de bevoegdheid tot gedwongen ontruiming uitdrukkelijke toestemming van de rechter nodig is. Uit artikel 3:299 lid 1 BW volgt dat in beginsel wel rechterlijke machtiging noodzakelijk is. Deze bepaling is echter van regelend recht, zodat partijen daarvan kunnen afwijken. Dat is in dit geval gebeurd. De deurwaarder kan derhalve in dit geval krachtens de grosse van de hypotheekakte zonder uitdrukkelijke rechterlijke machtiging op de voet van artikel 555 e.v. Rv tot gedwongen ontruiming overgaan.

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

ECLI-NL-RBDOR-2010-BO5292

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDOR:2010:BO5292

Inhoudsindicatie:

Bij een ontruiming heeft de verhuurder zich over de roerende zaken ontfermd en deze 13 weken doen opslaan. Na 13 weken zijn de roerende zaken vernietigd. De voormalig huurder vordert op grond van onrechtmatige daad schadevergoeding nu hij tijdens de ontruiming in detentie verbleef. De kantonrechter is van oordeel dat het verweer van verhuurder dat sprake is van het kennelijk prijsgeven van bezit op het moment dat roerende zaken aan de openbare weg worden gezet niet slaagt. Voor het kennelijk prijsgeven is vereist dat uit handelingen van de bezitter blijkt dat hij de wil heeft het bezit te doen eindigen. Een enkel stilzitten is daarvoor onvoldoende. De detentie van huurder tijdens de ontruiming is bij gebrek aan onderbouwing door de verhuurder betwist. De kantonrechter laat dan ook in het midden of van detentie sprake was. Vast staat in ieder geval, gelet op de stellingen van partijen over en weer, dat tussen partijen voorafgaand, tijdens en na de ontruiming geen contact heeft plaatsgevonden. De gemachtigde van huurder heeft voorts niet nader kunnen onderbouwen of huurder destijds iets had geregeld met betrekking tot zijn post. De kantonrechter houdt het er dan ook op dat huurder niets had geregeld om zijn inboedel voor dan wel na de ontruiming veilig te stellen. De verhuurder heeft gehandeld krachtens zaakwaarneming. De kantonrechter is van oordeel, na afweging van de omstandigheden van het geval, dat verhuurder de roerende zaken van de voormalig huurder behoorlijk heeft waargenomen. Van onrechtmatig handelen is geen sprake. De vordering wordt afgewezen.

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl; NJF 2011/27; Prg. 2011/102; JHV 2011/31b

ECLI-NL-HR-2009-BH0762

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2009:BH0762

Inhoudsindicatie:

Huurrecht. Ontbinding huurovereenkomst woonruimte wegens ernstige tekortkoming tegenover verhuurder voordat huurder in huwelijk trad; rechtsgevolgen van beëindiging voor de echtgenote als medehuurder in de zin van art. 7:266 BW.

RO. 3.3

Bij de beoordeling van het hiertegen gerichte middel wordt het volgende vooropgesteld.

Het op 1 augustus 2003, Stb. 2003, 230 ingevoerde art. 7:266 BW - zakelijk overeenstemmend met art. 7A:1623g, ingevoerd bij wet van 21 juni 1979, Stb. 1979, 330 - verschaft in het eerste lid aan de echtgenoot of geregistreerde partner van een huurder van woonruimte van rechtswege de positie van medehuurder, zolang de woonruimte hem tot hoofdverblijf strekt. Blijkens de parlementaire geschiedenis is de strekking van deze bepaling met name om, kort gezegd, de echtgenoot of geregistreerde partner in het geval van echtscheiding tussen hem en de huurder, een recht op huurbescherming toe te kennen (Kamerstukken II 1978/79, nr. 14 249, nr. 6, blz. 7-8). Voormelde wetsbepaling heeft niet tot gevolg dat de medehuurder partij wordt bij de huurovereenkomst. Wel is hij naast de huurder hoofdelijk aansprakelijk tegenover de verhuurder voor de verplichtingen uit de huurovereenkomst, behalve voor zover deze reeds opeisbaar waren voordat hij medehuurder werd (art. 7:266 lid 2 BW). Daarom kan de positie van de echtgenoot of geregistreerde partner, zolang de woonruimte hem tot hoofdverblijf strekt, ten aanzien van rechten en verplichtingen die in de relatie tussen huurder en verhuurder opeisbaar zijn geworden nadat hij medehuurder is geworden, op één lijn worden gesteld met die van een contractpartij. Indien de huurovereenkomst ten aanzien van de huurder eindigt, wordt de medehuurder tot huurder, en dus de contractuele wederpartij van de verhuurder (art. 7:266 lid 3 BW).

RO 3.7

Dit alles betekent dat art. 7:266 lid 3 BW in een geval als het onderhavige aldus moet worden uitgelegd, dat de beëindiging van de huurovereenkomst die het gevolg is van de ontbinding daarvan wegens een voldoende zwaarwegende tekortkoming van de huurder, in beginsel ten gevolge heeft dat ook degene die na de tekortkoming van de huurder maar voor de ontbinding medehuurder is geworden, zijn positie als zodanig verliest. Evenals in het hiervoor in 3.5 aangehaalde arrest is beslist, geldt echter ook hier dat het ontbreken van wetenschap ten aanzien van de tekortkoming kan worden meegewogen bij de beoordeling van de vraag of de tekortkoming ook tegenover de medehuurder de ontbinding rechtvaardigt.

Vindplaats(en): NJ 2009, 319; NJB 2009, 770; Rechtspraak.nl; RvdW 2009, 486; WR 2009, 60

ECLI-NL-GHAMS-2009-BI2097

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2009:BI2097

Inhoudsindicatie:

Vordering tot ontruiming van woning door onbekende erfgenamen. Betekening aan het parket van de OvJ, gevolgd door aankondiging in een landelijk dagblad, is dan aangewezen. Betekening aan laatste woonplaats overledene bevordert verder de ontvangst. Verstek verleend.

Vindplaats(en): NJF 2009, 246; Rechtspraak.nl; WR 2010, 3

ECLI-NL-GHSHE-2009-BK6156

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2009:BK6156

Inhoudsindicatie:

Afwijzing incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van ontruimingsvonnis. Belangenafweging. Zwangerschap geen noodtoestand.

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

ECLI-NL-GHSHE-2009-AH9657

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2009:BH6480

Inhoudsindicatie:

Ingevolge art. 217 Rv. kan ieder die een belang heeft bij een tussen andere partijen aanhangig geding, vorderen daarin te mogen tussenkomen. Het tussen [geïntimeerde] en Woonpartners aanhangige geding betrof de opschorting van een dreigende ontruiming van de woning waarin ook [dochter 1] woonachtig is. Naar het oordeel van het hof had zij er belang bij om in die procedure met eigen argumenten te trachten de ontruiming te voorkomen. Dat zij bij die tussenkomst vertegenwoordigd wordt door haar moeder, die zelf partij is in de hoofdzaak, doet hieraan niet af.(..) Bij de beoordeling van een geschil als het onderhavige, dat betrekking heeft op de executie van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard ontruimingsvonnis, dient ingevolge de jurisprudentie van de Hoge Raad als uitgangspunt te gelden dat de executant tot tenuitvoerlegging bevoegd is tenzij die tenuitvoerlegging als misbruik van die bevoegdheid moet worden aangemerkt. Van misbruik kan sprake zijn als het te executeren vonnis op een klaarblijkelijke vergissing berust of als op grond van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten de tenuitvoerlegging klaarblijkelijk een noodtoestand voor de geëxecuteerde zou doen ontstaan.

Vindplaats(en): JBPr 2003, 76; KG 2003, 164; Rechtspraak.nl; WR 2003, 59


Kamer voor Gerechtsdeurwaarders, 11 december 2007, 249.2007

niet (meer) gepubliceerd

Inhoudsindicatie: het tussentijds verlaten van een ontruiming betekend plichtsverzuim

(...)

4.1 Bij een ontruiming van onder meer een woning geeft een gerechtsdeurwaarder uitvoering aan een hem bij wet opgedragen taak. Op grond van het bepaalde in artikel 11 van de Gerechtsdeurwaarderswet is een gerechtsdeurwaarder immers te allen tijde verplicht de ambtshandelingen waartoe hij bevoegd is, te verrichten wanneer hierom wordt verzocht. Op grond van het bepaalde in artikel 556 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering en rechtspraak van de Hoge Raad is een executerende gerechtsdeurwaarder bij ontruiming zelfs gerechtigd de inboedel uit de woning te verwijderen en aan de openbare weg te plaatsen.

4.2 De huurder (als eigenaar van de inboedel) is de eerst aangewezen persoon om de aan de openbare weg geplaatste inboedel vervolgens af te voeren en op te slaan. De gerechtsdeurwaarder kan noch door de huurder noch door de verhuurder worden gedwongen de inboedel af te voeren of op te slaan. Uit hetgeen hiervoor staat vermeld omtrent de wet en de rechtspraak volgt immers dat de ambtelijke taak van de gerechtsdeurwaarder eindigt met het aan de openbare weg plaatsen van de inboedel. Nadat de ontruiming is voltooid, heeft de gerechtsdeurwaarder behoudens zeer bijzondere omstandigheden geen zorgplicht meer ten aanzien van de ontruimde boedel. De gerechtsdeurwaarder heeft dit in zijn exploot van 22 maart 2007 waarbij hij de ontruiming heeft aangezegd, juist omschreven. Ook is de gemeente -alhoewel dit vaak wel wordt gedaan- niet tot afvoer en opslag verplicht. Doet de gemeente dit wel dan heeft de gemeente op grond van de Algemene wet bestuursrecht de bevoegdheid om de inboedel na de in deze wet genoemde termijn te verkopen of te vernietigen.

4.3 Ter terechtzitting is gebleken dat de gerechtsdeurwaarder op de dag van de ontruiming gedurende langere tijd niet bij de woning van klager aanwezig is geweest. In dat opzicht heeft hij zijn plicht verzaakt. Een gerechtsdeurwaarder behoort gedurende de gehele ontruiming aanwezig te blijven om toezicht op de ontruiming te houden. De Kamer rekent het de gerechtsdeurwaarder ernstig aan dat hij hieraan niet heeft voldaan en dat hij van zijn tijdelijke afwezigheid geen melding heeft gemaakt in het proces-verbaal van ontruiming.

4.4 Op zich heeft de gerechtsdeurwaarder wel op een behoorlijke wijze gehandeld door een verhuizer in te schakelen voor vervoer en opslag van de inboedel. Daarmee eindigde zijn zorgplicht met betrekking tot de verwijderde zaken. (etc.)

Vindplaats(en): https://tuchtrecht.overheid.nl/zoeken

ECLI-NL-GHLEE-2006-AZ0114

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHLEE:2006:AZ0114

Inhoudsindicatie:

Geschil inzake schade aan inboedel die na ontruiming wegens huurachterstand door gemeente is opgehaald en vernietigd. Geen verrekening mogelijk van schade met verschuldigde huur wegens onvoldoende samenhang.

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

ECLI-NL-PHR-2002-AE4382

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:PHR:2002:AE4382

Inhoudsindicatie:

5. Het Hof heeft het vonnis van de President bekrachtigd behoudens de daarin opgenomen proceskostenveroordeling. Het Hof stelde voorop dat de vrouw terecht betoogt dat op grond van art. 1:165 BW voor een beperkte termijn aan de ene (voormalige) echtgenoot toegekende bevoegdheid tot voortgezet gebruik van de (voormalige) echtelijke woning, na afloop van die termijn niet aan de andere (voormalige) echtgenoot een executoriale titel tot ontruiming oplevert. Het Hof concludeerde dat de man derhalve niet tot ontruiming van de voormalige echtelijke woning had mogen overgaan en dat de eerste grief van de vrouw in zoverre gegrond is. Het Hof overwoog dat dit evenwel niet zonder meer meebrengt dat de vorderingen van de vrouw tot verder voortgezet gebruik van de voormalige echtelijke woning zouden moeten worden toegewezen. Partijen zijn immers, aldus het Hof, na afloop van de in art. 1:165 BW bedoelde termijn tot het moment van verdeling in gelijke mate gerechtigd tot het gebruik en het genot van de voormalige echtelijke woning. Anders dan de vrouw heeft aangevoerd dient daarom, zo overwoog het Hof, beoordeeld te worden hoe de rechter zou hebben beslist indien de man - anders dan hij heeft gedaan - in rechte ontruiming zou hebben gevorderd. Het Hof kwam tot de conclusie dat een zodanige vordering zou zijn toegewezen, althans dat een door de vrouw ingestelde vordering tot een verder voortgezet gebruik zou zijn afgewezen. Dit een en ander bracht het Hof tot de slotsom dat het vonnis waarvan beroep, behoudens de daarin opgenomen proceskostenveroordeling, moest worden bekrachtigd.

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

ECLI-NL-GHSHE-2006-BA0247

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHSHE:2006:BA0247

Inhoudsindicatie:

Maakt verhuurder misbruik van bevoegdheid door een onherroepelijk geworden verstekvonnis tot ontruiming alsnog te executeren nadat ontruiming eerst is opgeschort i.v.m. een betalingsregeling? Nee, te meer niet omdat inmiddels opnieuw een huurachterstand is ontstaan (art. 438 Rv).

Vindplaats(en): NJF 2007, 181; Rechtspraak.nl

ECLI-NL-HR-1990-AB9184

Deze uitspraak is niet gepubliceerd op Rechtspraak.nl.

Hieronder ziet u wel een inhoudsindicatie van het gewezen arrest.

Inhoudsindicatie:

Als een veroordeling tot ontruiming is gebaseerd op het gedurende lange tijd niet betalen van de huur, is relevant of en in welke mate betalingen zijn verricht nadat het vonnis is gewezen. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 05 oktober 1990 bepaald dat de ontruiming van een woning bijna een jaar nadat het ontruimingsvonnis was gewezen onrechtmatig was omdat de huurschuld reeds een half jaar voor de ontruiming volledig was betaald. Daardoor was de materiële grondslag van de ontruiming vervallen (hoewel de executoriale titel onherroepelijk was). Zowel het gerechtshof als de procureur-generaal hebben in die zaak overwogen respectievelijk geconcludeerd dat de beoordeling anders is indien de huurachterstand op het moment van de ontruiming even hoog of hoger was dan op het moment waarop het ontruimingsvonnis is gewezen. Dat zou er echter toe kunnen leiden dat de bevoegdheid om een ontruimingsvonnis te executeren, kan herleven geruime tijd nadat de materiële grondslag daarvan is vervallen

Vindplaats(en): NJ 1991, 6; RvdW 1990, 169

ECLI-NL-HR-1989-AD0906

Deze uitspraak is niet gepubliceerd op Rechtspraak.nl.

Hieronder treft u wel een inhoudsindicatie aan van het gewezen arrest.

Inhoudsindicatie:

executie ontruimingsvonnis; misbruik van bevoegdheid executant; causaal verband met schade.

RO. 4.8.

Op 11-08-1983 was de ten tijde van het wijzen van het ontruimingsvonnis bestaande huurachterstand door Wouter geheel aangezuiverd, aldus een brief van Rechtskundig Buro Koelman van die datum.

RO. 4.9.

Dit betekent dat het ontruimingsvonnis na 11-08-1983 in beginsel niet meer regelmatig jegens Wouter kon worden geëxecuteerd, aangezien de grond waarop het bevel tot ontruiming rustte, dat is de ten tijde van het wijzen van het vonnis bestaande huurschuld van f 1546,94, was komen te vervallen.

RO. 4.10.

Slechts wanneer vast zou komen te staan dat het betaalgedrag van Wouter in de periode na 11-08-1983 dermate grote gebreken vertoonde dat in feite eenzelfde situatie en eenzelfde (of grotere) achterstand in de betaling was ontstaan als waarop de kantonrechter het vonnis van 11-05-1983 had gebaseerd, zou tenuitvoerlegging van het betreffende vonnis op enig moment van 11-08-1983 alsnog gerechtvaardigd kunnen zijn.

Vindplaats(en): NJ 1990, 6

ECLI-NL-HR-1983-AG4519

Deze uitspraak is niet gepubliceerd op Rechtspraak.nl.

Hieronder treft u wel een inhoudsindicatie aan van het gewezen arrest.

Inhoudsindicatie:

Een uitspraak, waarbij de verkoper werd veroordeeld het goed aan de koper ‘in feitelijke macht en het bezit geheel over te dragen (…) en daartoe dit onroerende goed met alle zich daarop en daarin bevindende personen en roerende goederen te verlaten en te ontruimen, zulks met machtiging van de koper tot tenuitvoerlegging met de sterke arm, is niet in strijd met het recht. Zij strekt ertoe dat de koper bevoegd zal zijn zich met behulp van de sterke arm te verschaffen hetgeen waartoe de verkoper zich krachtens de koopovereenkomst jegens hem verplicht. Ter zake van een veroordeling tot ontruiming als de onderhavige moet worden aangenomen dat zij ook kan worden ten uitvoer gelegd tegen bewoners die daarbij geen partij waren, behoudens het geval dat de bewoner tegen de executant een eigen recht kan pretenderen. Voortzetting van de executie zal immers, indien dit recht komt vast te staan, een schending daarvan opleveren en derhalve onrechtmatig zijn. Daarnaast kan zich het geval voordoen dat de bewoner zich tegen de executie kan verzetten, omdat hij, hoewel hij zich niet op enig recht kan beroepen, zodanig in zijn belang wordt geschaad dat gebruikmaking van de bevoegdheid tot executie in de gegeven omstandigheden misbruik daarvan zou opleveren. Hiervan zal onder meer sprake zijn, indien de koopovereenkomst die aan de veroordeling van de verkoper ten grondslag ligt een schijnhandeling was, die uitsluitend te doel had om in het belang van de verkoper zelf tot ontruiming te geraken, of indien deze weg slechts is gevolgd teneinde de betreffende derde niet in het geding te hoeven betrekken, terwijl er geen in redelijkheid te respecteren belang bestond om niet jegens henzelf ontruiming te vorderen. Bij de vraag of dit laatste het geval is, zal van belang kunnen zijn of van hen enig reëel verweer kon worden verwacht en of zijn aan een zodanig vordering praktische moeilijkheden in de weg hadden gelegd, zoals door het verbergen van hun identiteit.

RO 2. In het stelsel van de wet ligt opgesloten dat een executoriale titel, voor wat betreft de bevoegdheid tot tenuitvoerlegging, in beginsel ook jegens derden die daarbij geen partij waren, binnen de grenzen die in het gegeven geval worden gesteld door de formulering van de veroordeling en door de uit de wet voortvloeiende regels werking heeft.

Ter zake van een veroordeling tot ontruiming als de onderhavige moet worden aangenomen dat zij ook kan worden ten uitvoer gelegd tegen bewoners die daarbij geen partij waren, behoudens het geval dat de bewoner tegen de executant een eigen recht kan pretenderen. Voortzetting van de executie zal immers, indien dit recht komt vast te staan, een schending daarvan opleveren en derhalve onrechtmatig zijn. De bewoner zal zich voorts bij dreigende schending van dit recht door middel van een k.g. tegen de executie kunnen verzetten. Daarnaast kan zich het geval voordoen dat de bewoner zich tegen de executie kan verzetten, omdat hij, hoewel hij zich niet op enig recht kan beroepen, zodanig in zijn belang wordt geschaad dat gebruikmaking van de bevoegdheid tot executie in de gegeven omstandigheden misbruik daarvan zou opleveren. Geen van boven bedoelde gevallen doet zich hier evenwel voor (Rv artt. 289–297, 376–380, 438).

Vindplaats(en): NJ 1983, 267; RvdW 1983, 25

ECLI-NL-HR-1977-AC6138

Deze uitspraak is niet gepubliceerd op Rechtspraak.nl.

Hieronder treft u wel een inhoudsindicatie aan van het gewezen arrest.

Inhoudsindicatie:

In geval zich een zorgvuldig gezamenlijk uitgevoerde kraakactie voordoet, behoren tot ‘de zijnen’ al degenen die als gevolg van de kraakactie in de gekraakte lokaliteiten onderdak hebben gevonden en daarin en van daaruit geheel of grotendeels hun persoonlijke en maatschappelijke activiteiten vervullen, omdat van hen, tenzij het tegendeel aannemelijk is, moet worden aangenomen dat zij de toegang tot die lokaliteiten met wederzijdse hulp en toestemming hebben verkregen. Daarmede wordt tot uitdrukking gebracht, dat aan degenen die, door een gezamenlijke kraakactie als even bedoeld, tot lokaliteiten, aan een ander toebehorende, zonder toestemming van die ander toegang heeft verkregen, kan worden bevolen die lokaliteiten te ontruimen met een ieder die zich ten tijde van de executie van het bevel daar ophoudt als voormeld, zonder verlof van de eigenaar en zonder dat aannemelijk is dat hij staat buiten de groep van hen die met wederzijdse hulp of toestemming toegang tot die lokaliteiten hebben verkregen. ’s Hof veroordeling van Hiep om met de zijnen de percelen te ontruimen verplicht hem die percelen niet alleen zelf te verlaten doch tevens te bewerken, uiteraard voor zover dat in zijn vermogen ligt, dat ook ‘de zijnen’ in bovenvermelde zin zich uit de percelen verwijderen. Een machtiging, als ten deze aan de Amro bank verleend, om bij een niet voldoen aan de veroordeling de ontruiming zelf zo nodig met de sterke arm te bewerkstelligen, kan wel ertoe leiden dat met Hiep ook de zijnen worden verwijderd, doch zulks neemt niet weg dat de veroordeling tot Hiep en niet tot de zijnen is gericht. Dit is met betrekking tot het verbod de percelen weer te betreden of zich daarin weer te bevinden, niet anders, aangezien het hof daarmee slechts kan hebben bedoeld Hiep te verbieden alleen of met een of meer van de zijnen in het ontruimde terug te keren, zodat ook dit verbod zich richt tot Hiep en niet tot de zijnen, die immers niet zelf in et geding zijn betrokken.

Vindplaats(en): NJ 1978, 561