jurisprudentie brv art 1-14

ECLI-NL-HR-2019-443

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2019:443

Inhoudsindicatie:

IPR. Rechtsmacht. Art. 7 lid 1 Rv. Maatstaf voor het onderzoek naar de rechtsmacht van de Nederlandse Rechter. Voorwaarden voor toepassing van art. 7 lid 1 Rv.

RO 4.2.2.

Art. 7 lid 1 Rv bepaalt dat indien de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft ten aanzien van een van de gedaagden, hem ook rechtsmacht toekomt ten aanzien van in hetzelfde geding betrokken andere gedaagden, mits tussen de vorderingen tegen de onderscheiden gedaagden een zodanige samenhang bestaat dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen.

Bij de uitleg van deze bepaling is van belang dat art. 7 lid 1 Rv is gebaseerd op (de voorloper van) art. 8, aanhef en onder 1, Verordening Brussel I-bis (vgl. Parl. Gesch. Herz. Rv, p. 108) en dat laatstgenoemde bepaling strikt moet worden uitgelegd (vgl. HvJEU 1 december 2011, zaak C-145/10, ECLI:EU:C:2011:798 (Painer/Standard Verlag c.s.), punt 73-74).

Gelet op het vorenstaande moet de zinsnede van

art. 7 lid 1 Rv dat “de Nederlandse rechter ten aanzien van een van de gedaagden rechtsmacht heeft” aldus worden verstaan dat de Nederlandse rechter – als eerste voorwaarde voor toepassing van art. 7 lid 1 Rv – ten aanzien van een van de gedaagden rechtsmacht dient te hebben op een andere grond dan die vermeld in art. 7 lid 1 Rv zelf. Als aan die voorwaarde is voldaan, geldt als tweede voorwaarde voor toepassing van art. 7 lid 1 Rv dat de vorderingen tegen de andere gedaagde(n) voldoende samenhang vertonen met de vorderingen tegen de gedaagde ten aanzien van wie de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft op een andere grond dan die vermeld in art. 7 lid 1 Rv zelf. Anders dan de klacht betoogt, reikt art. 7 lid 1 Rv dus niet zo ver dat ten aanzien van een gedaagde rechtsmacht kan bestaan op de enkele grond dat de vorderingen tegen deze gedaagde samenhangen met de vorderingen tegen een gedaagde ten aanzien van wie rechtsmacht uitsluitend is aangenomen op grond van art. 7 lid 1 Rv.

Vindplaatsen: Rechtspraak.nl; NJB 2019/773; RvdW 2019/418; RBP 2019/38; NJ 2019/259 met annotatie van L. Strikwerda; JBPR 2019/32 met annotatie van Bens, T.A.G.


ECLI-NL-HR-2016-65

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2016:65

Inhoudsindicatie

Procesrecht. Productie die is gesteld in een vreemde taal; terecht buiten beschouwing gelaten? Noodzaak en wenselijkheid van een vertaling. Gelegenheid tot herstel indien vertaling ontbreekt. Bewijsaanbod in hoger beroep ten onrechte gepasseerd; art. 166 Rv (HR 9 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7817, NJ 2005/270).

RO. 3.4.4

Bij de beoordeling van het geschil dient acht te worden geslagen op behoorlijk in het geding gebrachte producties die in een vreemde taal zijn gesteld en waarop door een partij een beroep is gedaan, als de rechter en de wederpartij een vertaling niet nodig hebben voor een goede beoordeling van de inhoud van die producties. Het overleggen van een vertaling van een productie is in beginsel niet noodzakelijk als die productie is gesteld in de Engelse, Duitse of Franse taal. De rechter kan echter een vertaling verlangen als hij dat nodig of wenselijk acht voor de behandeling van de zaak, mede gelet op de belangen van de wederpartij. Een vertaling is in beginsel wel noodzakelijk als een productie is gesteld in een andere vreemde taal.

RO. 3.4.5

In gevallen waarin een vertaling ontbreekt, maar deze naar het – ambtshalve of op verzoek van de wederpartij gegeven – oordeel van de rechter noodzakelijk of wenselijk is, behoort de partij die de productie heeft overgelegd, gelegenheid te krijgen een vertaling daarvan in het geding te brengen, tenzij de eisen van een goede procesorde zich daartegen verzetten. De rechter kan bepalen dat die vertaling door een beëdigd vertaler moet zijn opgemaakt en ondertekend.

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl; NJB 2016/206; RvdW 2016/143; JIN 2016/39; Prg. 2016/73

ECLI-NL-HR-2015-2077

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2015:2077

Inhoudsindicatie:

Internationaal privaatrecht. Rechtsmacht Nederlandse rechter. Ambtshalve onderzoek naar de rechtsmacht (HR 6 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AL7065, NJ 2005/403 en HR 18 februari 2011, ECLI:HR:NL:2011:BO7116, NJ 2012/333). Verzoek om verlof tot tenuitvoerlegging buitenlands arbitraal vonnis (art. 1076 Rv).

RO. 3.3.2

Bij de beoordeling van het onderdeel dient tot uitgangspunt dat de regels van internationaal bevoegdheidsrecht van openbare orde zijn. Dit betekent dat zowel de rechter in eerste aanleg als de rechter in hoger beroep ertoe is gehouden ambtshalve de rechtsmacht van de Nederlandse rechter aan een onderzoek te onderwerpen. Voor de rechter in hoger beroep geldt deze verplichting ook indien geen van de partijen zich over de vraag naar de rechtsmacht van de Nederlandse rechter heeft uitgelaten, en tevens indien die vraag buiten de grenzen van het door de grieven ontsloten gebied van de rechtsstrijd in hoger beroep valt.

Het vorenstaande geldt zowel in gevallen die worden bestreken door de bevoegdheidsregeling van een verdrag of een EU-verordening, waaronder het EEX-Verdrag en de (herschikte) EEX-Verordening (vgl. HR 6 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AL7065, NJ 2005/403), als in gevallen die worden bestreken door de commune bevoegdheidsregeling van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (vgl. HR 18 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BO7116, NJ 2012/333).

Het hof was derhalve ertoe gehouden om ambtshalve te onderzoeken of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt om kennis te nemen van het verzoek van Kompas.

Vindplaatsen: Rechtspraak.nl

ECLI-NL-RBROT-2008-BG1206

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBROT:2008:BG1206

Inhoudsindicatie:

Artikel 7 lid 1 Rv voorziet in rechtsmacht van de Nederlandse rechter ten aanzien van een niet in Nederland woonachtige gedaagde in het geval dat door de eiser in één zaak vorderingen zijn ingesteld tegen meer gedaagden én de Nederlandse rechter ten aanzien van een van die gedaagden rechtsmacht toekomt (in dit geval: Hampden) én tussen de vorderingen zodanige samenhang bestaat dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen. Omdat artikel 7 Rv in belangrijke mate is ontleend aan de voorloper van artikel 6 aanhef en onder 1 EEX-Vo, volgt de rechtbank bij de uitleg van artikel 7 Rv de uitleg van dat artikel van de EEX-Vo. Daarom is er sprake van samenhang in de zin van artikel 7 Rv indien tussen de vorderingen een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te voorkomen dat bij afzonderlijke berechting onverenigbare beslissingen worden gegeven.

Vindplaats(en): Rechtspraak.nL

ECLI-NL-RBAMS-2007-BB6149

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBAMS:2007:BB6149

Inhoudsindicatie:

bevoegdheid, rechtsmacht Nederlandse rechter art. 9 Rv Gedaagde doet een beroep op de onbevoegdheid van de Nederlandse rechter. Eiseres beroept zich op de rechtsmacht van de Nederlandse rechter op grond van artikel 9 aanhef en sub c Rv. Geoordeeld wordt dat niet is komen vast te staan dat het onaanvaardbaar is van eiseres te vergen dat zij de zaak aan het oordeel van een rechter van een vreemde staat onderwerpt. De enkele -wellicht aan zekerheid grenzende- mogelijkheid dat procederen in het Verenigd Koninkrijk tegen gedaagde een verstekvonnis zal opleveren, is hiertoe onvoldoende.

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl