jurisprudentie

ECLI-NL-PHR-2019-201

https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:PHR:2019:201

Inhoudsindicatie:

(...) Onder onttrekken van een goed aan het beslag moet niet alleen worden verstaan een handeling die ten gevolge heeft dat het met het desbetreffende beslag veiliggestelde verhaalsrecht niet langer uitgeoefend kan worden, maar ook een handeling die ertoe strekt dat de uitoefening van dit verhaalsrecht kan worden belet. Daaraan doet niet af dat de beslaglegger uiteindelijk niet door de overdacht is benadeeld, omdat de derde niet te goeder trouw blijkt te zijn (...)

RO 5.25.

Ik zou dan ook willen verdedigen dat onder ‘onttrekken’ van een goed aan het beslag in de zin van art. 198 Sr niet alleen moet worden verstaan een handeling die ten gevolge heeft dat het met het desbetreffende beslag veiliggestelde verhaalsrecht niet langer uitgeoefend kan worden, maar ook een handeling die ertoe strekt de uitoefening van dit verhaalsrecht te beletten. Ook dan is er meer nodig dan alleen de beschikkingshandeling met betrekking tot een beslagen goed. Van dat meerdere is sprake als de beslagene eigenmachtig een roerende zaak waarop beslag ligt verkoopt en levert aan een derde, zonder hem (of de beslaglegger) in kennis te stellen van het bestaan van het beslag, en de zaak vervolgens ook in handen van die derde stelt. Die handeling ondermijnt het gelegde beslag omdat daardoor de mogelijkheid ontstaat dat de beslaglegger geen verhaal meer heeft op de beslagen zaak als de verkrijger te goeder trouw is. In een dergelijk geval is er sprake van onttrekking aan het beslag, zonder dat de strafrechter hoeft vast te stellen of de derde al dan te goeder trouw blijkt te zijn.

Vindplaatsen: Rechtspraak.nl


ECLI-NL-GHAMS-2015-2516

http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:GHAMS:2015:2516&keyword=ECLI%3aNL%3aGHAMS%3a2015%3a2516

Inhoudsindicatie:

Beklag ex artikel 12 Sv. Een door een deurwaarder opgemaakt verslag van een jegens die deurwaarder gepleegd strafbaar feit heeft niet dezelfde bewijskracht als een ambtsedig proces-verbaal van een opsporingsambtenaar.

Het hof overweegt als volgt.

Evenals de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat geen sprake is van een zaak die met een gerede kans op een veroordeling aan de strafrechter kan worden voorgelegd, aangezien sprake is van onvoldoende bewijs.

In het strafrecht geldt een ander bewijsstelsel dan in het burgerlijk recht: volgens het bepaalde in artikel 344, lid 2 van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd slechts op basis van één getuigenverklaring worden aangenomen als het gaat om de waarneming van een opsporingsambtenaar die is neergelegd in een proces-verbaal.

Een authentieke akte heeft alleen bewijskracht ten aanzien van hetgeen daarin is opgenomen uit hoofde van de bevoegdheid van de steller van die akte. Waar de deurwaarder geen opsporingsambtenaar is en de deurwaarder – zoals in dit geval – geen specifieke bevoegdheden bezit als het om bedreiging gaat waarvan hij of zij slachtoffer is, zal voor een bewezenverklaring meer, ondersteunend, bewijs nodig zijn.

Daar komt bij dat blijkens de geldende rechtspraak zelfs in het geval dat een opsporingsambtenaar aangifte doet van een jegens hem gepleegd strafbaar feit, de in diens proces-verbaal opgenomen ambtsedige verklaring zonder afdoende steunbewijs niet zonder meer tot een bewezenverklaring zal leiden.

Het hof kan begrijpen dat klaagster graag zou zien dat aan haar in de hoedanigheid van kandidaat-deurwaarder afgelegde verklaringen vanuit een strafrechtelijk oogpunt bezien meer bewijskracht wordt toegekend, zoals thans bij verklaringen van opsporingsambtenaren het geval is, maar dat is – zoals hiervoor weergegeven - nu niet zo bij wet geregeld.

Vindplaats(en): Rechtspraak.nl