jurisprudentie brv art 149-207

ECLI-NL-GHARL-2020-2150

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHARL:2020:2150

RO. 5.9

(...) aan de inhoud van het exploot van een gerechtsdeurwaarder dwingende bewijskracht toe; wat in het exploot staat vermeld moet voor juist worden gehouden, tenzij daarvan tegenbewijs wordt geleverd. In dit geval is gebleken dat de inhoud van het exploot op (in ieder geval) een onderdeel niet juist is, te weten het adres waarop een afschrift van het exploot zou zijn achtergelaten. Weliswaar is die onjuistheid toegelicht in een nadere verklaring, maar die verklaring is alleen opgenomen in een conclusie (van repliek) en betreft dus niet een schriftelijke verklaring van de deurwaarder zelf. Bovendien poetst die verklaring de onjuistheid in het exploot nog niet weg. Aan het exploot kan in dit geval daarom geen dwingende bewijskracht worden toegekend, waar het betreft de wijze waarop de betekening heeft plaatsgevonden. (...)

Vindplaats: Rechtspraak.nl


ECLI-NL-HR-2019-572

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2019:572

Inhoudsindicatie:

Het gaat bij dit geschilpunt over de vraag of een onderhands stuk, dat als akte wordt tegengeworpen aan een persoon wiens handtekening volgens degene die zich op dat stuk beroept, daarop is gesteld, als akte bewijskracht heeft tegenover die persoon. Daarvoor is ingevolge art. 156 lid 1 Rv vereist dat het stuk is bestemd om tot bewijs te dienen en is ondertekend door de partij tegen wie het wordt gebruikt. Art. 159 lid 1 Rv kent een authentieke akte uitwendige bewijskracht toe. Uit art. 159 lid 2 Rv blijkt dat de onderhandse akte die bewijskracht mist. Deze laatste bepaling brengt mee dat, indien de persoon aan wie een stuk als onderhandse akte wordt tegengeworpen, stellig ontkent dat de onder het stuk aanwezige handtekening van hem afkomstig is, aan het stuk geen enkele bewijskracht toekomt, zolang niet bewezen is van wie de handtekening afkomstig is. De bewijslast van de echtheid van de handtekening rust op degene die zich op het stuk beroept.

Voor toepasselijkheid van art. 159 lid 2 Rv worden, naast een ‘stellige ontkenning’ geen verdere eisen gesteld. De ontkenner behoeft geen onderbouwing van zijn ontkenning te geven.

Vindplaatsen: Rechtspraak.nl; NJB 2019/852; NJ 2019/174; RvdW 2019/528; TvPP 2019, afl. 4, p. 118; Prg. 2019/183


ECLI-NL-PHR-2018-1423 (gevolgd in ECLI-NL-HR-2019-641)

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:PHR:2018:1423

Inhoudsindicatie:

Procesrecht. Bewijsrecht. Vereisten onderhandse akte. Is een meerdere bladzijde tellend geschrift dat uitsluitend aan het slot daarvan is ondertekend, akte in de zin van art. 156 lid 1 Rv? Bewijslast valsheid akte. Wijze waarop bewijs in beginsel geleverd kan worden. HR 15 januari 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC0827 en HR 14 januari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4278.

(...)

Akte in de zin van art. 156 Rv

2.4

Art. 156 Rv bepaalt in het eerste lid dat akten ondertekende geschriften zijn die bestemd zijn om tot bewijs te dienen en onderscheidt vervolgens authentieke akten (art. 156 lid 2 Rv) en onderhandse akten (art. 156 lid 3 Rv).

Als het stuk waarop Egelinck zich beroept (hierna in navolging van het hof: het 11 september-stuk) als een akte dient te worden gekwalificeerd, gaat het om een onderhandse akte in de zin van art. 156 lid 3 Rv, aangezien het, gelet op de vereisten die art. 156 lid 2 Rv daaraan stelt, in ieder geval geen authentieke akte is.

In het navolgende zal ik voornamelijk ingaan op de onderhandse akte.

t/m

(...)

2.20 (...) mag betrekken. Een rechter mag, aldus de Hoge Raad, alle omstandigheden laten meewegen.

Vindplaatsen: Rechtspraak.nl


ECLI-NL-GHARL-2017-3626

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHARL:2017:3626

Inhoudsindicatie

Beroep op niet-ontvankelijkheid wegens overschrijding van de appeltermijn. De op het deurwaardersexploot vermelde datum ligt een dag na het verstrijken van de appeltermijn. Het deurwaardersexploot levert dwingend bewijs op, waartegen tegenbewijs open staat. Appellante slaagt in het tegenbewijs zodat niet langer vaststaat dat de appeldagvaarding een dag te laat is betekend. Op grond van het bijgebrachte bewijs acht het hof bewezen dat het exploot een dag eerder, en daarmee tijdig, is betekend.

RO 3.5.

Het hof overweegt wat betreft de ontvankelijkheid van [appellant] als volgt. Het exploot van dagvaarding is een authentieke akte. Op grond van artikel 157 lid 1 Rv levert een authentieke akte tegen een ieder dwingend bewijs op van hetgeen de ambtenaar binnen de kring van zijn bevoegdheid omtrent zijn waarnemingen of verrichtingen heeft verklaard. Door Mari-Team is daarop nadrukkelijk een beroep gedaan. Op grond van voornoemd artikel, in samenhang met artikel 151 lid 1 Rv, is het hof gehouden de inhoud van het deurwaardersexploot, waaronder de vermelding dat Mari-Team op 28 november 2014 in hoger beroep is gedagvaard, voor waar aan te nemen. Dat neemt niet weg dat, op grond van artikel 151 lid 2 Rv, ook tegen dwingend bewijs tegenbewijs vrij staat. Dit te leveren tegenbewijs mag geslaagd worden geacht als op grond daarvan het door de akte geleverde bewijs is ontzenuwd (vgl. HR 16 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ0613). In dit geval komt dit er op neer dat het tegenbewijs is geleverd indien komt vast te staan dat de op het deurwaardersexploot vermelde datum van 28 november 2014 niet de juiste datum is. Doch met het leveren van dit tegenbewijs is [appellant] nog niet daar waar hij wil wezen: een tijdig uitgebracht appelexploot. Derhalve rust op hem de volledige bewijslast van zijn stelling dat het appelexploot op 27 november 2014, en daarmee tijdig, is betekend. In die, zwaardere, bewijslast is het leveren van tegenbewijs als het ware geabsorbeerd.

Vindplaatsen: Rechtspraak.nl

ECLI-NL-HR-2017-404

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2017:404

Inhoudsindicatie

Cassatieprocesrecht. Beroepsaansprakelijkheid advocaat voor ondeugdelijk cassatiemiddel? Moest in cassatiemiddel worden verwezen naar passage in bij grieven overgelegde productie, waarnaar bij grieven niet was verwezen? Hoge Raad doet zelf de zaak af.

RO 3.3.2

De eisen van een behoorlijke rechtspleging brengen mee dat een partij die een beroep wil doen op uit bepaalde producties blijkende feiten en omstandigheden, dit op een zodanige wijze dient te doen dat voor de rechter duidelijk is welke stellingen hem ter beoordeling worden voorgelegd en dat voor de wederpartij duidelijk is waartegen zij zich dient te verweren (vgl. HR 23 oktober 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0729, NJ 1992/814 en HR 8 januari 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2810, NJ 1999/342). De rechter heeft slechts te letten op de feiten waarop een partij ter ondersteuning van haar standpunt een beroep heeft gedaan, en de enkele omstandigheid dat uit door een partij overgelegde stukken een bepaald feit blijkt, impliceert niet dat zij zich ter ondersteuning van haar standpunt op dat feit beroept (vgl. HR 10 december 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1176, NJ 1994/686).

Vindplaatsen: Rechtspraak.nl; NJ 2017/147; RvdW 2017/369; JWB 2017/104; NJB 2017/674

ECLI-NL-HR-2006-AZ1083

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2006:AZ1083

Inhoudsindicatie:

RO. AG. 4.2.

Aan de bewijslast gaat de stelplicht vooraf. Uit art. 150 Rv. volgt dat een partij die een beroep doet op een rechtsgevolg een stelplicht heeft ten aanzien van de feiten die tot dat rechtsgevolg leiden. Dit houdt in dat die partij moet aanvoeren dat die feiten zich hebben voorgedaan en dat zij duidelijk moet maken dat en waarom de rechter die feiten als vaststaand moet aannemen en aan zijn beslissing ten grondslag moet leggen. Als eiser niet aan zijn stelplicht voldoet, is het gestelde ontoereikend voor de door hem beoogde rechtsgevolgen. Indien onvoldoende wordt gesteld, wordt aan bewijslevering niet toegekomen.

Aan de bewijslast is verbonden het zgn. bewijsrisico. De partij die de bewijslast heeft, draagt het risico dat de gestelde feiten niet bewezen worden. Dat geldt ook als deze feiten niet bewezen kúnnen worden, terwijl het tegendeel evenmin te bewijzen valt (de zgn. non liquet-situatie).

Vindplaats(en): JE 2007, 11; JOL 2006, 800; NJ 2007, 203; NJB 2007, 80; Rechtspraak.nl; RF 2007, 11; RvdW 2007, 1


ECLI-NL-HR-2004-AO7817

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2004:AO7817

Inhoudsindicatie:

voorwaarden bewijsaanbod in HB

RO 3.6

Uitgangspunt bij de beoordeling van het middel is dat, ingevolge het bepaalde in art. 166 lid 1 in verbinding met art. 353 lid 1 Rv., een partij in hoger beroep tot getuigenbewijs moet worden toegelaten indien zij voldoende specifiek bewijs aanbiedt van feiten die tot beslissing van de zaak kunnen leiden. Het antwoord op de vraag of een bewijsaanbod voldoende specifiek is, hangt af van de omstandigheden van het geval, waarbij de rechter, mede in verband met de eisen van een goede procesorde, zal moeten letten op de wijze waarop het processuele debat zich heeft ontwikkeld en het stadium waarin de procedure verkeert. In hoger beroep zal van een partij die bewijs door getuigen aanbiedt, in beginsel mogen worden verwacht dat zij voldoende concreet aangeeft op welke van haar stellingen dit bewijsaanbod betrekking heeft en, voor zover mogelijk, wie daarover een verklaring zouden kunnen afleggen, doch zal in het algemeen niet mogen worden verlangd dat daarbij ook wordt aangegeven wat daarover door getuigen zal kunnen worden verklaard. Indien reeds getuigen zijn gehoord of schriftelijke verklaringen van getuigen zijn overgelegd, zal de eis dat het bewijsaanbod voldoende specifiek en ter zake dienend moet zijn, kunnen meebrengen dat nader wordt aangegeven in hoeverre de getuigen meer of anders kunnen verklaren dan zij al hebben gedaan. De rechter mag echter niet op grond van zijn waardering van de reeds afgelegde verklaringen of de inhoud van de schriftelijke verklaringen, aan een bewijsaanbod voorbijgaan, omdat hij daarmee ten onrechte vooruit zou lopen op het resultaat van de bewijsvoering die nog moet plaatsvinden.

Vindplaatsen: Rechtspraak.nl; JOL 2004, 399; RvdW 2004, 94; NJ 2005, 270 met annotatie van W.D.H. Asser; JWB 2004/272; AA20050270 met annotatie van G.R. Rutgers; JBPR 2004/65 met annotatie van mr. M.A.J.G. Janssen